ECLI:NL:CRVB:2018:845
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 26 maart 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor alleenstaande ouders. Naar aanleiding van een melding dat appellante mogelijk samenwoonde met [X], heeft de gemeente Westland een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en [X] een gezamenlijke huishouding voerden, wat appellante niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarop de bijstand van appellante per 12 januari 2016 beëindigd en de kosten van bijstand over een bepaalde periode teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit gedeeltelijk gegrond verklaard, wat resulteerde in een lagere terugvordering. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de onderzoeksresultaten onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat zij en [X] gezamenlijk hoofdverblijf hadden. De Raad heeft echter vastgesteld dat uit de verklaringen van appellante en [X], alsook uit het buurtonderzoek en de waarnemingen, blijkt dat [X] regelmatig bij appellante verbleef. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding en dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.