ECLI:NL:CRVB:2018:789
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen de beëindiging van haar WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 1991 met psychische klachten arbeidsongeschikt was, ontving een WAO-uitkering die laatstelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2014, waarbij een verzekeringsarts en een psychiater betrokken waren, werd geconcludeerd dat appellante niet meer psychiatrisch ziek was en dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante juist had vastgesteld op basis van een zorgvuldig onderzoek.
In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en voerde aan dat de psychiater niet beschikte over voldoende informatie om een diagnose te stellen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanleiding was voor het aannemen van verdere beperkingen. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet overtuigend waren en dat de medische beoordeling door het Uwv niet in strijd was met de geldende richtlijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.