In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond had verklaard. De minister had de studiefinanciering van appellante herzien op basis van een onderzoek naar haar woonsituatie, waarbij werd gesteld dat zij niet op het basisregistratiepersonen (brp)-adres woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bevindingen van het onderzoek niet als bewijs kunnen dienen, omdat deze onbevoegd zijn verkregen. De Raad stelt vast dat de herziening van de studiefinanciering uitsluitend is gebaseerd op reisgegevens, die in dit geval niet voldoende zijn om de conclusie van de minister te onderbouwen. De Raad vernietigt het besluit van de minister en herroept het eerdere besluit van 9 december 2015, omdat het gebrek aan bewijs niet kan worden hersteld. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van de minister en de rol van bewijs in bestuursrechtelijke procedures.