ECLI:NL:CRVB:2018:714
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na psychische klachten en nekklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die geen recht meer had op ziekengeld. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich op 12 december 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvankelijk ziekengeld toegekend, maar na een beoordeling in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot een besluit van het Uwv om het ziekengeld per 10 oktober 2015 te beëindigen.
De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd, juist waren. Appellante had aangevoerd dat haar nekklachten en psychische klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische stukken geen objectief medisch ziektebeeld van de nek toonden en dat de klachten als waarschijnlijk spanningsgerelateerd moesten worden beschouwd.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellante voldoende had besproken en dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren om de eerdere uitspraak te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante terecht geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met I.G.A.H. Toma als griffier.