ECLI:NL:CRVB:2018:713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die ziekengeld ontving op grond van de Ziektewet (ZW), was van mening dat zij ongeschikt was voor haar arbeid als orderintaker. Na een periode van ziekte en een hersteldverklaring, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante per 13 juli 2015 weer geschikt was voor haar werkzaamheden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de werkomschrijving die door het Uwv is gehanteerd niet toereikend is en dat haar psychische klachten ernstiger zijn dan door de artsen van het Uwv zijn vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellante per 13 juli 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt was voor haar eigen werk. De Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.