ECLI:NL:CRVB:2018:713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
16/3733 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die ziekengeld ontving op grond van de Ziektewet (ZW), was van mening dat zij ongeschikt was voor haar arbeid als orderintaker. Na een periode van ziekte en een hersteldverklaring, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante per 13 juli 2015 weer geschikt was voor haar werkzaamheden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de werkomschrijving die door het Uwv is gehanteerd niet toereikend is en dat haar psychische klachten ernstiger zijn dan door de artsen van het Uwv zijn vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellante per 13 juli 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt was voor haar eigen werk. De Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16.3733 ZW

Datum uitspraak: 7 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 april 2016, 15/5715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is via [naam uitzendbureau] werkzaam geweest als orderintaker voor
36-40 uur per week. Van 30 december 2013 tot 7 juni 2014 heeft zij ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen wegens ongeschiktheid als gevolg van zwangerschap. Na afloop van de periode waarover appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg heeft ontvangen, heeft appellante weer ziekengeld ontvangen. Na een hersteldverklaring en vaststelling dat appellante met ingang van 8 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld heeft appellante zich op 28 januari 2015 ziek gemeld met diverse fysieke klachten, vermoeidheid en hartkloppingen. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 30 maart 2015 en 10 juli 2015 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante per 13 juli 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van orderintaker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 juli 2015 vastgesteld dat appellante per 13 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 augustus 2015/3 september 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij haar stelling dat de gehanteerde werkomschrijving niet toereikend is, wel heeft onderbouwd en dat het Uwv een onjuiste invulling heeft gegeven aan de laatstelijk verrichte arbeid. Het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat deze arts zich slechts heeft gebaseerd op het gegeven dat de huisarts rust heeft voorgeschreven en ten onrechte niet heeft geïnformeerd bij de huisarts hoe de huisarts tot deze wijze van behandelen is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in redelijkheid niet tot de conclusie kunnen komen dat de depressieve klachten van appellante niet als ernstig imponeren. Met een beroep op een uitspraak van de Raad van 6 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1717) heeft appellante het standpunt ingenomen dat de subjectieve beleving van haar klachten voldoende is om twijfel op te roepen bij de door de verzekeringsarts gestelde beperkingen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts ten onrechte geen urenbeperking opgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante een aanvullende onderbouwing gegeven voor haar standpunt dat haar eigen werk zwaarder is en meer stress geeft dan door het Uwv is aangenomen. In de probleemverkenning van 10 oktober 2014 is een omschrijving opgenomen van het door appellante verrichte werk op basis van informatie die appellante op dat moment heeft gegeven. Daaruit blijkt dat het gaat om zittend werk, dat er veel getelefoneerd wordt, veel mails en klachten worden afgewerkt en dat er sprake is van gebruik van toetsenbord en muis. Er wordt gewerkt onder tijdsdruk. De door appellante in hoger beroep ingezonden omschrijving van haar werkzaamheden wijkt niet substantieel af van de informatie die is opgenomen in de probleemverkenning van 10 oktober 2014. Om die reden kan niet worden aangenomen dat het Uwv een onjuiste inschatting heeft gemaakt van de belasting in het eigen werk van appellante.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen van de rechtbank op dit punt vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek en het bestreden besluit is deugdelijk gemotiveerd. Appellante heeft naar voren gebracht dat haar psychische klachten ernstiger zijn dan is vastgesteld door de artsen van het Uwv. Ter zitting van de Raad heeft appellante nader uiteengezet dat er sprake was van een reactieve depressie, dat ze hiervoor bij de huisarts is geweest die haar heeft doorverwezen naar een POH en later naar een psycholoog. Overwogen wordt dat de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals die blijkt uit zijn rapport van
3 augustus 2015/3 september 2015, goed is te volgen. De huisarts heeft appellante voor de psychische klachten alleen rust voorgeschreven en geadviseerd leuke dingen te doen. Op de datum in geding was geen sprake van voorgeschreven medicatie of een andere behandeling. De stelling van appellante dat er ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen kan niet slagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 september 2016 op goed te volgen wijze uiteengezet waarom een urenbeperking in dit geval niet is aangewezen, nog daargelaten de vraag of het al dan niet aannemen van een urenbeperking een zelfstandige rol speelt in zaken waarbij het gaat om de (on)geschiktheid voor de laatst verrichte arbeid.
4.4.
De uitspraak van de Raad waar appellante zich op heeft beroepen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit die uitspraak kan, anders dan appellante veronderstelt, niet worden opgemaakt dat de enkele subjectieve beleving van een betrokkene voldoende kan zijn om twijfel op te roepen aan de juistheid van de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid.
4.5.
Het Uwv heeft op goede gronden beslist dat appellante per 13 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij geschikt is voor haar eigen werk.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB