ECLI:NL:CRVB:2018:71
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering persoonsgebonden budget door Zorgkantoor
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het Zorgkantoor ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die een persoonsgebonden budget (pgb) hadden ontvangen, zijn het niet eens met de terugvordering van een deel van dit budget door het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor had vastgesteld dat appellanten niet voldaan hadden aan de administratieve verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn, zoals vastgelegd in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellanten een pgb van respectievelijk € 10.682,75 en € 7.510,44 voor de jaren 2013 en 2014 hadden ontvangen, maar dat de verantwoording hiervan niet voldeed aan de eisen. Hierdoor heeft het Zorgkantoor bedragen teruggevorderd van appellanten, wat leidde tot de huidige procedure.
De Raad overweegt dat het Zorgkantoor bevoegd was om de pgb's lager vast te stellen op basis van de niet-naleving van de verplichtingen uit de Rsa. De Raad benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij de verzekerde ligt, ook als de administratie door een derde is uitgevoerd. Appellanten hebben aangevoerd dat zij onvoldoende zijn voorgelicht over de mogelijkheden en verplichtingen met betrekking tot het pgb, maar de Raad oordeelt dat het Zorgkantoor hen voldoende informatie heeft gegeven. De Raad komt tot de conclusie dat de hoger beroepen van appellanten niet slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.