Uitspraak
16.6356 WW
30 augustus 2016, 16/2586 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Celebi, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor herleving van de WW-uitkering per 12 november 2015 af te wijzen. De rechtbank had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard en het verzoek van appellant om aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen de beslissing van het Uwv dat hij per 2 december 2013 geen aanspraak meer kon maken op een WW-uitkering. De Raad heeft benadrukt dat voor het aannemen van procesbelang niet alleen een formeel of principieel belang voldoende is, maar dat er daadwerkelijk een resultaat moet zijn dat voor de appellant betekenis kan hebben.
Aangezien appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de beslissing van het Uwv zouden kunnen ondermijnen, en hij bovendien niet ter zitting is verschenen om zijn standpunten nader toe te lichten, heeft de Raad geconcludeerd dat er geen procesbelang is. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.