ECLI:NL:CRVB:2018:621
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over Wajong-uitkering en begeleidingsbehoefte van appellant
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 15 februari 2018, wordt de zaak behandeld van een appellant die een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. De appellant, geboren in 1990, heeft op 19 augustus 2014 een aanvraag ingediend voor arbeidsondersteuning op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat de appellant lijdt aan een ontwikkelingsstoornis in spraak en motoriek, een laag gemiddeld IQ en gehoorverlies. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2014 bevatte een beperking op het aspect 1.9.3, wat betekent dat de appellant niet flexibel kan inspelen op wisselende omstandigheden. Het Uwv heeft echter in een later besluit deze beperking geschrapt, wat leidde tot de afwijzing van de Wajong-aanvraag.
De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant opnieuw aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en dat hij recht heeft op intensieve begeleiding. De Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Uwv ten onrechte geen beperking op het aspect 1.9.3 heeft aangenomen en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij de begeleidingsbehoefte van de appellant in overeenstemming moet worden gebracht met de rapporten van de GGZ en de verzekeringsarts.