In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, werkzaam als verkoopster van energieproducten, had zich op 8 februari 2012 ziek gemeld en een aanvraag ingediend voor een toeslag op haar Ziektewet-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar een toeslag toegekend, maar appellante maakte bezwaar tegen de hoogte van de nabetaling zoals vermeld in de betalingsspecificatie. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting bij de Raad bleek dat appellante de aangevoerde gronden in hoger beroep niet langer handhaafde, maar het hoger beroep niet introk. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang meer bestond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure in drie instanties niet langer dan vier jaar had geduurd, wat binnen de redelijke termijn valt. De Raad besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken.