Uitspraak
16.3492 WUBO, 16/3498 WUBO
OVERWEGINGEN
…;
…;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had beroep ingesteld tegen besluiten van 28 april 2016, die betrekking hadden op de herziening van zijn garantie-uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant was in 2013 erkend als burger-oorlogsslachtoffer en ontving een garantie-uitkering die in 2014 was vastgesteld op € 139,68 per maand. Echter, door een wijziging in de bronnen van inkomsten, heeft de Sociale verzekeringsbank de garantie-uitkering per 1 augustus 2013 herzien naar € 0,- per maand, wat leidde tot een terugvordering van een te veel uitgekeerd bedrag van € 3.192,88.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de herziening van de garantie-uitkering niet op juiste gronden was gebaseerd, maar dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel aan uitkering ontving. De Raad oordeelde dat de bestreden besluiten in rechte stand konden houden en verklaarde de beroepen ongegrond. Tevens werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden in de procedure.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de appellant als de Sociale verzekeringsbank in het kader van de Wubo en de gevolgen van onjuiste vaststellingen van inkomsten voor de uitkering.