ECLI:NL:CRVB:2018:580
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beslag op WW-uitkering en medewerking van het Uwv aan executoriaal beslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellant en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende een executoriaal beslag op de WW-uitkering van appellant. Appellant ontving sinds 10 oktober 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 6 februari 2015 legde een deurwaarderskantoor beslag op zijn uitkering, waarbij de beslagvrije voet werd vastgesteld op € 432,40 per 4 weken. Appellant was het niet eens met de gang van zaken rondom het beslag en de communicatie van het Uwv hierover. Hij stelde dat hij in de bezwaarprocedure niet alle relevante stukken had ontvangen, wat hem benadeelde in zijn rechtspositie.
De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv verplicht was volledige medewerking te verlenen aan het beslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te beoordelen. De Raad bevestigde dat, hoewel appellant niet alle stukken had ontvangen, hij niet benadeeld was in zijn belangen, omdat hij in de beroepsprocedure voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv niet verantwoordelijk was voor de beoordeling van de geldigheid van het beslag en dat appellant zich in dat geval tot de deurwaarder of civiele rechter moest wenden.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover het griffierecht niet aan appellant was vergoed en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het Uwv in beslagzaken en de rechten van appellanten in bezwaar- en beroepsprocedures.