ECLI:NL:CRVB:2018:564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
16/6254 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning van hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond werd verklaard. Het college had op 12 januari 2016 besloten om appellant vijf uur per week hulp bij het huishouden toe te kennen in de vorm van een persoonsgebonden budget, voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 januari 2017. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 15 maart 2016 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende rekening had gehouden met de medische beperkingen van appellant en dat er geen aanknopingspunten waren om het bestreden besluit te vernietigen.

In hoger beroep herhaalde appellant de gronden die hij eerder had aangevoerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren waren gebracht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. Appellant had niet gemotiveerd waarom het college de hardheidsclausule had moeten toepassen, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 februari 2018.

Uitspraak

16.6254 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2016, 16/2016 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 28 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T. ’t Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 12 januari 2016 heeft het college, onder verwijzing naar een advies van de MO‑zaak van 8 januari 2016, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 vijf uur per week hulp bij het huishouden aan appellant toegekend, voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 januari 2017, in de vorm van een persoonsgebonden budget. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Bij besluit van 15 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat bij het advies van de MOzaak van 8 januari 2016 en bij de toekenning rekening is gehouden met de medische beperkingen van appellant. Dit heeft er toe geleid dat ten gunste van appellant is afgeweken van de normtijden. Het is het college niet gebleken dat vijf uur per week hulp bij het huishouden voor appellant niet toereikend is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat in geschil is het aantal uren waarvoor appellant in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden. De rechtbank ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het college is er blijkens het bestreden besluit van uitgegaan dat appellant niet in staat is tot het organiseren van het huishouden of het uitvoeren daarvan en dat appellant op grond daarvan in aanmerking is gebracht voor vijf uur per week hulp bij het huishouden. De door appellant overgelegde brieven van de huisarts van 13 mei 2016 en van de psychiater van 10 mei 2016 leiden niet tot een ander oordeel, nu daaruit niet blijkt dat hij voor meer uren hulp bij het huishouden in aanmerking gebracht had moeten worden. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellant niet heeft gemotiveerd waarom het college toepassing had moeten geven aan de in artikel 9.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 neergelegde hardheidsclausule.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij de gronden zoals aangevoerd bij de rechtbank herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan gegeven oordeel. Appellant heeft ook in hoger beroep niet gemotiveerd of onderbouwd waarom het college aanleiding had moeten zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en M.F. Wagner en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.C. Borman

UM