ECLI:NL:CRVB:2018:545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schending van de inlichtingenverplichting bij bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij haar bijstandsrecht is herzien en kosten van bijstand zijn teruggevorderd. Appellante ontving sinds 15 november 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na signalen over haar inkomsten heeft het college onderzoek gedaan en vastgesteld dat appellante inkomsten uit haar dienstverband bij een werkgever niet had gemeld. Dit leidde tot een herziening van haar bijstandsrecht over de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 mei 2014, met een terugvordering van € 6.704,40.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten. Appellante betwist dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden en stelt dat zij loonstroken heeft ingeleverd. De Raad oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de loonstroken daadwerkelijk heeft ingeleverd. De verklaringen van haar zus en nicht zijn te vaag en de contactregistraties bieden onvoldoende bewijs.
Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat het college haar in aanmerking had moeten brengen voor een vrijlating van inkomsten, maar ook deze grond wordt door de Raad verworpen. Het college voert een beleid dat geen vrijlating toestaat indien inkomsten niet tijdig zijn opgegeven, wat niet onredelijk wordt geacht. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de gronden in hoger beroep af.