ECLI:NL:CRVB:2018:535
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling ingangsdatum toekenning nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW)
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1950, een nabestaandenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot in 2003. De aanvraag werd ingediend op 19 september 2013, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 8 januari 2014 vastgesteld dat appellante niet aan de voorwaarden voldeed voor de uitkering. Na bezwaar heeft de Svb in februari 2015 de uitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 1 september 2012, maar met inachtneming van een ontslagvergoeding die appellante had ontvangen.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen sprake was van financiële hardheid, omdat het netto-inkomen van appellante niet onder de geldende minimumnorm was gedaald. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar netto-inkomen wel onder deze norm is gedaald en dat de ontslagvergoeding niet in aanmerking genomen had moeten worden bij de vaststelling van het inkomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft besloten om de ingangsdatum van de nabestaandenuitkering op 1 september 2012 te stellen. De Raad heeft vastgesteld dat het beleid van de Svb, dat stelt dat er pas sprake is van financiële hardheid als het netto-inkomen onder de minimumnorm daalt, niet kennelijk onredelijk is. Aangezien het totale netto-inkomen van appellante, inclusief de ontslagvergoeding, boven de minimumnorm ligt, is het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.