ECLI:NL:CRVB:2018:505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- A. Stehouwer
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten naar Luxemburg na detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die van 15 november 2007 tot en met 23 januari 2014 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft in verband met een strafbaar feit van 24 januari 2014 tot 8 juli 2014 in voorarrest gezeten. Na zijn detentie heeft hij bijstand aangevraagd voor de reis- en verblijfskosten die hij moest maken om zich twee keer per maand in Luxemburg te melden, zoals opgelegd door de autoriteiten daar. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten niet aan Nederland zijn verbonden, in lijn met het territorialiteitsbeginsel.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de WWB op het moment van de aanvraag nog van toepassing was, ondanks de intrekking van de wet per 1 januari 2015. De Raad heeft geconcludeerd dat de gevraagde kosten voor bijstandsverlening niet in aanmerking komen, omdat deze niet aan Nederland zijn verbonden. Bovendien heeft de Raad het beroep van de appellant op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens verworpen, omdat dit niet de verplichting met zich meebrengt om bijstand te verlenen voor kosten die buiten Nederland zijn gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.