ECLI:NL:CRVB:2018:495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
15/2011 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens gebrek aan ingezetenschap tijdens studieperiode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van het feit dat appellant in de periode van zijn opleiding geen ingezetene in Nederland was. Appellant stelde dat hij tot november 1998 op Curaçao een opleiding volgde en pas in december 1998 naar Nederland kwam. De Raad oordeelde dat, om als jonggehandicapte te worden aangemerkt, appellant ook tijdens zijn studie als ingezetene moest worden beschouwd. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan deze eis, aangezien hij voor zijn komst naar Nederland op Curaçao woonde en dus niet als ingezetene kon worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/2011 WAJONG
Datum uitspraak: 21 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2015, 13/6734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Volgens een telefonische mededeling van appellant heeft mr. Kaya zich onttrokken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 24 augustus 2016, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden en het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.
Vervolgens heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. Hierop heeft de Raad het onderzoek gesloten
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1981 en heeft op 2 januari 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten (Wajong 2010). In de aanvraag heeft appellant vermeld dat hij op
1 februari 1999 ziek is geworden en dat hij in het jaar voordat de ziekte of handicap begon, lessen heeft gevolgd of stage heeft gelopen.
1.2.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het Uwv appellant bericht dat hij geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat hij na de wachttijd van 52 weken meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 12 september 2013 (bestreden besluit 1).
2.1.
Nadat appellant beroep had ingesteld tegen bestreden besluit 1 heeft het Uwv zich bij nader besluit van 18 augustus 2014 (bestreden besluit 2) op het standpunt gesteld dat appellant niet als studerend kan worden aangemerkt, omdat op basis van door appellant verstrekte gegevens noch uit verdere gegevens is gebleken dat appellant in de periode van
1 februari 1998 tot 1 februari 1999 heeft gestudeerd dan wel lessen of stages heeft gevolgd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant ingestelde beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in het jaar voorafgaand aan 1 februari 1999 ten minste zes maanden studerende was.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat hij voorafgaande aan 1 februari 1999 geen studie volgde. Volgens appellant heeft hij tot november 1998 op Curaçao de [opleiding] gevolgd, wat heeft geresulteerd in een diploma en is hij in december 1998 naar Nederland gekomen. Appellant heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat hij een kopie van het diploma heeft laten zien aan de arbeidsdeskundige, maar daarover beschikt hij niet langer.
3.2.
Nadat het Uwv was gevraagd om navraag te doen bij de arbeidsdeskundige, wat geen duidelijkheid heeft verschaft, heeft het Uwv niet langer bestreden dat appellant tot november 1998 een opleiding ( [opleiding] ) volgde. Het Uwv heeft hieraan toegevoegd dat dit niet betekent dat appellant in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat appellant de studie niet in Nederland heeft gevolgd en daarom niet als studerende in de zin van artikel 1:4 van de Wajong 2010 kan worden aangemerkt. Ter toelichting van dit standpunt heeft het Uwv gesteld dat de letterlijke tekst van artikel 1:4 van de Wajong 2010 studeren buiten Nederland weliswaar niet uitsluit, maar dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft bedoeld dat het studeren in Nederland heeft plaatsgevonden. Hierbij heeft het Uwv gewezen op de MvT, TK 2008/09, 31780, nr. 3, pag. 40, waarin is gesteld dat één van de voorwaarden waaraan een betrokkene moet voldoen om jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1A van de Wajong 2010 te zijn luidt: “hij moet ingezetene zijn op de dag dat hij 17 jaar wordt of op de dag dat hij ziek wordt tijdens studie”.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zijn aanvraag na 1 januari 2010 ingediend. Deze dient aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2 van de Wajong 2010 te worden beoordeeld.
4.2.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Wajong 2010, is ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen, de natuurlijke persoon, die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Wet Wajong naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3.
Artikel 2:3 van de Wajong 2010, luidt als volgt:
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.4.
Nu niet langer in geschil is dat appellant gedurende zes maanden studerende was voordat hij ziek werd, is aan de orde de vraag of appellant kan worden aangemerkt als jonggehandicapte op grond van artikel 2:3, onder b, van de Wajong 2010. Partijen worden verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of daartoe is vereist dat appellant ook tijdens zijn studie als ingezetene kon worden aangemerkt.
4.5.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De aanhef van artikel 2:3 van de Wajong 2010 waarin de eis van ingezetenschap is opgenomen, geldt niet alleen voor de “a-grond” maar ook voor de “b-grond” In het zijn van jonggehandicapte is de eis van ingezetenschap vervat. De systematiek van deze bepaling brengt met zich dat ook van ingezetenschap sprake dient te zijn tijdens de studie, wil een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Uit een passage uit de wetsgeschiedenis blijkt dat ook de wetgever ervan uitgaat dat de betrokkene ingezetene is bij aanvang van zijn studie. Zie de MvT, TK 2008/09, 31 780, p. 40, laatste alinea.
4.6.
Appellant is in december 1998 naar Nederland gekomen. Daarvoor was appellant woonachtig op Curaçao, dus ook tijdens zijn [opleiding] in het jaar 1998. Van een zodanige band met Nederland dat appellant reeds voor zijn komst naar Nederland in december 1998 als ingezetene zou kunnen worden aangemerkt, is niet gebleken. In de periode van zijn [opleiding] was appellant geen ingezetene in Nederland als bedoeld in artikel 1:2 van de Wajong 2010 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NLCRVB:2014:3716). Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant geen jonggehandicapte is in de zin van de Wajong 2010.
4.7.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en B.M. van Dun en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

UM