ECLI:NL:CRVB:2018:462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- F. Hoogendijk
- W.F. Claessens
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op bijstand en eigendom van onroerend goed in Suriname
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van zijn AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd bevestigd. Appellant ontving van 1 januari 2007 tot 1 mei 2014 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen, maar de Svb heeft deze introkken op basis van het feit dat appellant niet heeft gemeld dat hij eigenaar is van een perceel grond in Suriname. De Svb concludeerde dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting heeft gehandeld, omdat hij niet heeft aangegeven dat hij een perceel grond op zijn naam heeft staan, dat getaxeerd is op een waarde van € 14.124,-. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
Appellant betoogde dat hij geen eigenaar is van het perceel, omdat hij slechts op verzoek van zijn moeder naar de notaris is gegaan en zich niet bewust was van de eigendom. Hij stelde dat zijn broer, die sinds 1967 op het perceel woont, door verjaring eigenaar is geworden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De Raad benadrukte dat de inschrijving in het kadaster op naam van appellant een sterke aanwijzing is voor zijn eigendom en dat het aan appellant was om het tegendeel aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.