ECLI:NL:CRVB:2018:462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
16/4959 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op bijstand en eigendom van onroerend goed in Suriname

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van zijn AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd bevestigd. Appellant ontving van 1 januari 2007 tot 1 mei 2014 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen, maar de Svb heeft deze introkken op basis van het feit dat appellant niet heeft gemeld dat hij eigenaar is van een perceel grond in Suriname. De Svb concludeerde dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting heeft gehandeld, omdat hij niet heeft aangegeven dat hij een perceel grond op zijn naam heeft staan, dat getaxeerd is op een waarde van € 14.124,-. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Appellant betoogde dat hij geen eigenaar is van het perceel, omdat hij slechts op verzoek van zijn moeder naar de notaris is gegaan en zich niet bewust was van de eigendom. Hij stelde dat zijn broer, die sinds 1967 op het perceel woont, door verjaring eigenaar is geworden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De Raad benadrukte dat de inschrijving in het kadaster op naam van appellant een sterke aanwijzing is voor zijn eigendom en dat het aan appellant was om het tegendeel aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16/4959 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 juni 2016, 15/7410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 20 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J.G. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2018. Appellant is, daartoe opgeroepen, verschenen, bijgestaan door mr. Schröder. De Svb heeft zich, daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving in de periode van 1 januari 2007 tot 1 mei 2014, met een onderbreking over de periode van 22 augustus 2012 tot 17 december 2012, een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Wet werk en bijstand, als aanvulling op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te [vestigingsplaats] (ambassade) heeft op verzoek van de Svb onderzoek gedaan naar eventueel op naam van appellant staande onroerende zaken in Suriname. In het kader van dat verzoek heeft een makelaar te [plaatsnaam] in opdracht van de attaché Sociale Zaken van de ambassade de openbare registers geraadpleegd. Daaruit is naar voren gekomen dat appellant een perceel grond op zijn naam heeft staan met een oppervlakte van 353,1 m² op het adres [adres]. De makelaar heeft de waarde van het perceel grond getaxeerd op € 14.124,- en de waarde van de op dit perceel gesitueerde woning op € 20.250,-.
1.3.
In deze onderzoeksbevindingen heeft de Svb aanleiding gezien om bij besluit van 7 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 oktober 2015 (bestreden besluit), de
AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 januari 2007 in te trekken en de over de periode van 1 januari 2007 tot 1 mei 2014 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 17.932.21 van appellant terug te vorderen. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat hij eigenaar is van het perceel grond met de daarop gesitueerde woning. Omdat het niet mogelijk is met terugwerkende kracht vast te stellen wat de waarde van deze onroerende zaak vanaf 1 januari 2007 is geweest, kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort weergegeven en voor zover ter zitting gehandhaafd, het volgende aangevoerd. Appellant is in zijn beleving geen eigenaar van het perceel grond. Hij is destijds samen met zijn broer met zijn moeder meegegaan naar de notaris, omdat zijn moeder dat had gevraagd, aangezien zij destijds handelingsonbekwaam was. Het bezoek aan de notaris was voor de aankoop van een stuk grond, maar hij heeft zich dat destijds niet gerealiseerd. Hij deed gewoon wat hem door zijn moeder was gevraagd. Het perceel grond staat weliswaar op naam van appellant, maar hij woont sinds 1970 in Nederland en is slechts eenmaal voor een kort familiebezoek in Suriname geweest. Volgens een in beroep overgelegd uittreksel uit het bevolkingsregister van [plaatsnaam] staat zijn broer [naam broer] (L) in het bevolkingsregister van [plaatsnaam] sinds [in] 1967 op het adres van het perceel grond ingeschreven. L heeft rond die tijd de woning op het perceel gebouwd. Omdat L sinds 1967 onafgebroken en te goeder trouw het ongestoorde bezit van het perceel grond heeft gehad, is L al vóór 1 januari 2007 door verjaring eigenaar daarvan geworden. De openbare registers in Suriname kennen een zogenoemd negatief stelsel, waardoor wat in het eigendomsregister is opgenomen niet overeen hoeft te komen met de werkelijke situatie. Gelet daarop kan aan een inschrijving in het kadaster geen doorslaggevende betekenis toekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 januari 2007, de aanvangsdatum van de intrekking, tot 1 mei 2014, de datum met ingang waarvan appellant geen AIO-aanvulling meer ontving.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand, in dit geval in de vorm van een AIO-aanvulling, is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bestuursorgaan rust.
4.3.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft de Svb aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Dat in de beleving van appellant zijn moeder het perceel grond heeft aangekocht en hij, zoals hij stelt, alleen maar met haar was meegegaan naar de notaris omdat zij dat had gevraagd, doet er niet aan af dat in de door appellant in beroep overgelegde leveringsakte van [datum] 1966 is opgenomen dat appellant degene is geweest die destijds het perceel grond heeft gekocht en dus eigenaar daarvan is geworden. Vaststaat dat dit perceel sinds die datum - en dus ook gedurende de te beoordelen periode - in het kadaster in Suriname op naam van appellant staat geregistreerd.
4.4.
Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.5.
Appellant is daarin niet geslaagd. Hij heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode niet beschikte en ook niet redelijkerwijs kon beschikken over het perceel grond. De enkele omstandigheid, zoals door appellant gesteld, dat hij zich van de eigendom niet bewust is geweest is daartoe ontoereikend. Voorts ontbreken gegevens waaruit blijkt dat appellant na zijn vertrek uit Suriname de eigendom van het perceel grond heeft verloren. De enkele stelling dat L sinds 1967 onafgebroken en te goeder trouw het ongestoorde bezit van het perceel grond heeft gehad en aldus door verjaring eigenaar is geworden, is ontoereikend om aannemelijk te maken dat appellant van dat perceel grond geen eigenaar meer is en daarover niet kan beschikken. Het door appellant in beroep overgelegde uittreksel uit het bevolkingsregister van [plaatsnaam] levert geen bewijs op voor deze stelling. Daaruit is slechts af te leiden dat L het betreffende adres als zijn woonadres heeft opgegeven.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en W.F. Claessens en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2018.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) A. Mansourova

HD