ECLI:NL:CRVB:2018:460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Kostendelersnorm en hoofdverblijf in toercaravans na brand van woonwagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 23 maart 2002 bijstand ontvangt, had zijn hoofdverblijf op een adres dat deel uitmaakte van een woonwagenkamp. Na de brand van zijn woonwagen in mei 2015 verbleef hij tijdelijk in twee toercaravans, samen met zijn dochter en haar gezin. Het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Maastricht Heuvelland had de bijstand van appellant verlaagd op basis van de kostendelersnorm, omdat men van mening was dat appellant zijn hoofdverblijf deelde met meerderjarige medebewoners. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat, ondanks het feit dat appellant en zijn dochter in aparte toercaravans verbleven, zij hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. De Raad oordeelde dat de toercaravans niet als zelfstandige woningen konden worden aangemerkt, omdat zij afhankelijk waren van de voorzieningen op het adres van de woonwagen. De Raad bevestigde dat het dagelijks bestuur terecht had aangenomen dat er sprake was van medebewoners, en dat de kostendelersnorm correct was toegepast. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.