Uitspraak
17.1914 PW-PV
BESLISSING
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.503,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2017. De appellant, die niet ter zitting verscheen, had in beroep en hoger beroep verzocht om de verlaging van zijn bijstandsuitkering van 100% over de maand november 2015 ongedaan te maken. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze maatregel opgelegd omdat de appellant onvoldoende had getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden van het besluit.
De Raad oordeelde dat het college terecht de verlaging van de bijstand had opgelegd, ondanks dat in het bestreden besluit een onjuiste grondslag was genoemd. De Raad besloot het gebrek in het besluit te passeren, omdat de appellant hierdoor niet benadeeld was. De appellant had geen controleerbare stukken overgelegd die aantoonden dat hij aan zijn sollicitatieverplichtingen had voldaan. Enkel een lijst met namen van bedrijven en contactpersonen was niet voldoende. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij had voldaan aan zijn verplichting om te solliciteren en dat er geen dringende redenen waren om de maatregel aan te passen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.503,-, en bepaalde dat het college het griffierecht van in totaal € 170,- aan de appellant moest vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.