In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 februari 2017. De appellant, die niet ter zitting is verschenen, heeft in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op een WIA-uitkering. Tijdens de zitting heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) erkend dat de appellant per de beoordelingsdatum 40,62% arbeidsongeschikt is. Dit is vastgesteld door een arbeidsdeskundige en blijkt uit een rapport van 14 december 2015. Het Uwv heeft ter zitting aangegeven dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, wat heeft geleid tot de beslissing van de Centrale Raad van Beroep om het hoger beroep gegrond te verklaren.
De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de arbeidsdeskundige. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.503,- en moet het griffierecht van € 170,- vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken.