ECLI:NL:CRVB:2018:4302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
16/7567 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van onbereikbaarheid en niet-reageren op verzoeken van werkgever

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die in aanmerking was gebracht voor inkomens- en arbeidsondersteuning op basis van de Wajong, had zich op 10 oktober 2014 ziek gemeld. Het Uwv weigerde echter ziekengeld omdat appellant driemaal niet telefonisch bereikbaar was en niet had gereageerd op een brief van zijn werkgever, Acture, die hem verzocht om contact op te nemen. Het Uwv stelde dat door het niet reageren van appellant, er onvoldoende gegevens waren om vast te stellen of hij arbeidsongeschikt was.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het besluit van 27 oktober 2014, waarbij het ziekengeld was geweigerd, in rechte vaststaat. De Raad bevestigde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering in aanmerking had genomen als ware deze niet geweigerd, ondanks het feit dat de arbeidsovereenkomst van appellant per 10 oktober 2014 was geëindigd. De Raad oordeelde dat het einde van de dienstbetrekking losstaat van de eventuele aanspraken op ziekengeld.

Appellant had in hoger beroep betoogd dat hij recht had op ziekengeld, omdat hij na het beëindigen van zijn dienstverband geen inkomsten had. De Raad verwierp dit argument en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand bleven. De Raad concludeerde dat appellant door eigen toedoen geen ziekengeld had ontvangen en dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering over de betreffende maanden niet had uitbetaald. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.7567 WWAJ

Datum uitspraak: 20 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 oktober 2016, 15/4655 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Namens appellante is mr. Faber verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat nu met het volgende.
1.2.
Appellant is met ingang van 27 juni 2014 in aanmerking gebracht voor inkomens- en arbeidsondersteuning ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
1.3.
Appellant is op 15 juli 2014 in dienst getreden bij [naam werkgever] (werkgever), een eigenrisicodrager. Op 10 oktober 2014 heeft hij zich ziek gemeld. Het dienstverband bij werkgever is per 10 oktober 2014 geëindigd. Nadat Acture, het bedrijf dat namens werkgever met de uitvoering van de Ziektewet (ZW) was belast, driemaal tevergeefs had geprobeerd telefonisch contact op te nemen met appellant en appellant niet had gereageerd op een brief van Acture, heeft werkgever het Uwv verzocht een besluit te nemen over de ZW-uitkering. Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft het Uwv appellant vanaf 10 oktober 2014 ziekengeld geweigerd, omdat appellant niet had gereageerd op een verzoek om contact op te nemen met werkgever, waardoor werkgever onvoldoende gegevens had om vast te stellen of appellant arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij besluit van 22 mei 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over de maanden november en december 2014 en januari 2015 geen recht heeft op een Wajong- of
WW-uitkering, omdat hij over die maanden recht heeft op ziekengeld. Het Uwv heeft hierbij verzuimd een rechtsmiddelenclausule te vermelden.
1.5.
Bij brief van 9 juni 2015 heeft het Uwv appellant, voor zover hier van belang, opnieuw laten weten dat hij over de maanden november en december 2014 en januari 2015 geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat hij over die maanden recht heeft op ziekengeld.
1.6.
Appellant heeft tegen de brief van het Uwv van 9 juni 2015 bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting heeft appellant niet ontkend onbereikbaar te zijn geweest voor Acture. Hij deed de deur niet open en nam de telefoon niet op. Appellant stelt verder gedurende de periode van
10 oktober 2014 tot een opname in januari 2015 niet arbeidsongeschikt te zijn geweest. Tegen het in 1.3 vermelde besluit van 27 oktober 2014 heeft appellant geen bezwaar gemaakt, omdat hij zich niet arbeidsongeschikt achtte.
1.7.
Bij besluit van 16 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 9 juni 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat werkgever eigenrisicodrager is. Er werd geen beroep gedaan op
artikel 29b van de ZW. Door toedoen van appellant is hem per 10 oktober 2014 ziekengeld geweigerd. Deze weigering staat vast, waardoor de Wajong-uitkering niet is uitbetaald. In een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet van 22 januari 2015 heeft appellant gemeld dat hij ziek is en daarom niet meer is opgeroepen. Van hersteldmeldingen is het Uwv niet gebleken. Appellant heeft tegen de weigering van het ziekengeld geen bezwaar gemaakt. Verwezen is naar artikel 3:17a van de Wajong.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het bestreden besluit was voorzien van een onjuiste motivering op een onderdeel dat tussen partijen inmiddels niet meer in geschil is. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.2.
De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat het besluit van
27 oktober 2014, waarbij appellant per 10 oktober 2014 ziekengeld is geweigerd, in rechte vaststaat. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant door eigen toedoen geen ziekengeld heeft ontvangen. Het Uwv heeft uitgaande van fictieve inkomsten in de vorm van ziekengeld over de maanden november 2014 tot en met januari 2015 op goede gronden de Wajong-uitkering over die maanden niet uitbetaald.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep bestreden dat hij over de in geding zijnde maanden recht had op ziekengeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst met werkgever per 10 oktober 2014 is beëindigd en dat hij daarna geen ziekengeld van werkgever kon ontvangen. Appellant had na zijn laatste werkdag bij werkgever geen inkomsten, dus niets stond eraan in de weg hem Wajong-uitkering te verstrekken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en daarbij naar voren gebracht dat het besluit van 9 juni 2015, waarbij het geweigerde ziekengeld als fictief inkomen is aangemerkt, is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3:6 van het Algemeen Inkomensbesluit (AIB), dat verwijst naar artikel 2:4, derde lid, van het AIB en artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 2:40 van de Wajong bepaalt hoeveel de inkomensondersteuning per dag, afhankelijk van het genoten inkomen, bedraagt.
4.1.2.
Ingevolge artikel 2:6 van de Wajong wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen per dag in de zin van hoofdstuk 2 van de Wajong wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
4.1.3.
Artikel 3:6 van het AIB, luidde ten tijde hier van belang als volgt:
1. Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, zijn de artikelen 2:2, derde lid, 2:4, derde lid, 2:5 en 3:3, achtste en negende lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in het eerste lid wordt, in afwijking van artikel 3:2, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, onder inkomen verstaan hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet.
3. Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt tevens onder inkomen verstaan:
a. hetgeen wordt genoten op grond van een wettelijke regeling die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van een werknemersverzekering;
b. hetgeen wordt genoten op grond van een wettelijke regeling die naar aard en strekking overeenkomt met artikel 629 van Boek 7 BW of daarmee overeenkomende regeling die geldt voor een werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking; en
c. een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
4. Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van het derde lid niet tot het inkomen gerekend:
a. een toeslag op grond van de Toeslagenwet; en
b. de aanvulling op een uitkering op grond van een werknemersverzekering van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat.
4.1.4.
Ingevolge artikel 2:4, derde lid, van het AIB, zoals dat ten tijde van belang luidde, wordt, indien een uitkering, toeslag of beurs als bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd in verband met enig handelen of nalaten van betrokkene dat hem redelijkerwijs kan worden verweten, voor de toepassing van dit artikel de uitkering, toeslag of beurs in aanmerking genomen als ware deze niet geheel of gedeeltelijk geweigerd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het besluit van 27 oktober 2014, waarbij appellant ziekengeld is geweigerd omdat hij driemaal niet telefonisch bereikbaar was en niet heeft gereageerd op een brief van werkgever om contact op te nemen, in rechte vaststaat. Het Uwv heeft op goede gronden bij de vaststelling van de inkomensondersteuning ingevolge de Wajong de ZW-uitkering in aanmerking genomen als ware deze niet geweigerd. Daaraan doet niet af dat de arbeidsovereenkomst van appellant en werkgever per 10 oktober 2014 is geëindigd, omdat het einde van de dienstbetrekking los staat van de eventuele aanspraken van appellant op ziekengeld. Appellant heeft verder tegen de toepassing van artikel 2:4, derde lid, van het AIB geen gronden aangevoerd.
5. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) R.E. Bakker
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
GdJ