Uitspraak
17.4986 WW
OVERWEGINGEN
€ 930,68. De bruto WW-uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75% van het maandloon. Per 16 januari 2016 wordt de uitkering 70% van het maandloon.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een bezwaar van betrokkene tegen een betaalspecificatie van de WW-uitkering. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die haar WW-uitkering had ingetrokken en een nieuwe hoogte had vastgesteld. Het bezwaar van betrokkene werd door het UWV niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaar tijdig was ingediend, omdat het gericht was tegen de betaalspecificatie die een afwijkend bedrag vermeldde ten opzichte van het eerdere besluit.
In hoger beroep stelde het UWV dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar ontvankelijk was. De Raad oordeelde dat de betaalspecificatie van 4 februari 2016 niet slechts informatief was, maar gericht op rechtsgevolg, omdat het de indexering van de uitkering betrof. Echter, het bezwaar van betrokkene was niet gericht tegen de indexering, waardoor de Raad het bezwaar ongegrond verklaarde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de opdracht aan het UWV om een nieuwe beslissing te nemen bevatte, maar bevestigde de overige delen van de uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het griffierecht van € 501,- door het UWV moest worden betaald.