ECLI:NL:CRVB:2018:4221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
16/7003 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake werkloosheidsuitkering en verplichtingen werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een werkgever, maar heeft deze opgezegd omdat hij meende dat hij niet volledig werd uitbetaald. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij zelf ontslag heeft genomen zonder dat dit noodzakelijk was. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer uren heeft gewerkt dan waarvoor hij is betaald en dat hij niet kon worden gevergd om zijn dienstverband voort te zetten onder de gegeven omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat appellant niet voldoende heeft gedaan om zijn werk te behouden en dat hij zijn werkgever niet schriftelijk heeft aangesproken op het uitbetalen van het verschuldigde loon. De Raad concludeert dat appellant in overwegende mate verantwoordelijk is voor zijn werkloosheid en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.7003 WW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
7 november 2016, 16/5841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Uzumcu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellant is – daartoe ambtshalve opgeroepen – verschenen, bijgestaan door mr. Uzumcu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 januari 2015 werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij [Naam wergeefster B.V.] . (werkgeefster). Werkgeefster heeft appellant opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden voor de periode van 31 december 2015 tot 13 november 2016, voor minimaal 20 uur per maand. Appellant heeft deze overeenkomst op 5 december 2015 getekend.
1.2.
Op 29 december 2015 heeft appellant werkgeefster per e-mail bevestigd dat hij ontslag heeft genomen. Als reden voor de ontslagname heeft appellant vermeld dat hij op 23 december 2015 te horen heeft gekregen dat hij de gewerkte uren niet volledig uitbetaald krijgt, omdat hij toch een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt. Werkgeefster heeft de ontslagname bij brief van 11 februari 2016 bevestigd.
1.3.
Appellant heeft op 4 februari 2016 een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 12 februari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 26 december 2015 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering niet tot uitbetaling komt omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens het Uwv heeft appellant ontslag genomen zonder dat dit nodig was.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 12 februari 2016 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv heeft appellant afgezien van het verlengen van zijn contract door ontslag te nemen. Appellant heeft aldus door eigen toedoen geen passende arbeid behouden. Voortzetting van de dienstbetrekking had van appellant volgens het Uwv redelijkerwijs kunnen worden gevergd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat van een werknemer wordt verwacht dat hij al het nodige doet om zijn baan te behouden, ook bij een werkgever die een onredelijk standpunt inneemt. Appellant had bij het loonconflict, met of zonder juridische hulp, zijn loon moeten vorderen bij zijn werkgeefster en zo nodig de rechter moeten inschakelen. Hij had dat kunnen doen en daarnaast zijn baan kunnen behouden. Appellant heeft pas in maart 2016 een loonvordering ingesteld. Van appellant had kunnen worden gevergd dat hij dat in december 2015 had gedaan, in plaats van meteen zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen. De omstandigheid dat de gemeente zich op het standpunt heeft gesteld dat er verzachtende omstandigheden zijn, maakt niet dat het Uwv appellant verminderd verwijtbaar moet achten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij gedurende zijn dienstverband bij werkgeefster meer uren heeft gewerkt dan waarvoor hij uiteindelijk is betaald. Appellant heeft gesteld dat hij werkgeefster hierop heeft aangesproken. Werkgeefster heeft volgens appellant geweigerd de door hem daadwerkelijk gewerkte uren te betalen, omdat hij geen belang zou hebben bij een hoger loon aangezien hij een aanvullende bijstandsuitkering ontving. Appellant heeft benadrukt dat werkgeefster niet alleen heeft geweigerd reeds gewerkte uren volledig te betalen, maar volgens appellant zou werkgeefster ook te kennen hebben gegeven dat in de toekomst niet alle gewerkte uren zullen worden betaald. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat onder die omstandigheden het redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd de werkzaamheden voort te zetten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De volgende bepalingen uit de WW, zoals deze golden ten tijde hier in geding, zijn hier van belang.
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft, doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, ten derde, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken. In artikel 27, elfde lid, van de WW is uiteengezet hoe het bedrag, bedoeld in het eerste lid, moet worden berekend.
4.2.
Niet ter discussie staat dat de dienstbetrekking van appellant is geëindigd doordat hij zelf ontslag heeft genomen en dus geen uitvoering heeft gegeven aan de inmiddels tot stand gekomen nieuwe arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat appellant zich niet heeft gehouden aan de verplichting te voorkomen dat hij werkloos is of blijft doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden. Ter beantwoording ligt de vraag voor of appellant het niet nakomen van deze verplichting niet dan wel niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant over de maanden november en december 2015 te weinig uren betaald heeft gekregen van werkgeefster. Niet is vast komen te staan hoeveel uren werkgeefster ten onrechte niet heeft betaald en welk bedrag daarmee was gemoeid. Appellant heeft eerst ter zitting van de Raad gesteld dat werkgeefster hem slechts € 100,- per maand zou hebben betaald, terwijl hij altijd 40 uur per week werkzaam is geweest. Hij heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Deze stelling komt ook niet overeen met de informatie uit Suwinet. Daaruit komt naar voren dat appellant in een wisselende omvang werkzaamheden heeft verricht en dat hij in oktober 2015 een SV-loon had van € 925,86, in november 2015 van € 358,11 en in december 2015 van € 471,61. Evenmin is gebleken dat appellant vóór oktober 2015 altijd een vast bedrag ontving en dat hem was gezegd dat als hij meer uren zou werken boven de overeengekomen 20 uur deze uren voor hem gereserveerd zouden worden. Volgens de gegevens uit Suwinet heeft hij in de maanden januari 2015 tot en met september 2015 ook telkens in een wisselende omvang werkzaamheden verricht. Gesteld noch gebleken is dat deze bedragen niet overeenkomen met de loonstroken van appellant. Voorts is niet gebleken dat werkgeefster daadwerkelijk heeft gezegd niet bereid te zijn tot het betalen van het volledige loon over de door appellant gewerkte uren omdat hij toch aanvullende bijstand zou ontvangen en dat de werkgeefster ook in de toekomst niet alle gewerkte uren zou betalen.
4.4.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat appellant zou zijn gezegd dat het loon niet zou worden uitbetaald omdat hij toch een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt, kan de Raad zich voorstellen dat appellant zich daardoor onrechtvaardig behandeld voelde. Echter niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan van appellant niet kon worden gevergd dat hij niet onmiddellijk overging tot het opzeggen van de dienstbetrekking. Voorop wordt gesteld dat uit de stukken niet blijkt wat er in de periode van ontslagname precies is gebeurd. Uit de stukken blijkt slechts dat appellant in een e-mail van 29 december 2015, waarin appellant zijn ontslag heeft bevestigd, melding heeft gemaakt van het feit dat hij op 23 december 2015 met [naam Y ] , administratief medewerker in dienst van werkgeefster, heeft gesproken en dat deze hem zou hebben gezegd dat hij niet zijn volledige aantal uren uitbetaald krijgt omdat hij toch aanvullende bijstand ontving. Pas op de zitting bij de rechtbank heeft appellant verklaard dat ook [Naam x] , zoon van de eigenaar, hem te kennen zou hebben gegeven dat hij toch een aanvulling vanuit de bijstand ontvangt zodat werkgeefster niet meer loon hoeft te betalen. De Raad acht niet uitgesloten dat dit gesprek op 24 december 2015 heeft plaatsgevonden, aangezien uit het aanvraagformulier voor een
WW-uitkering blijkt dat appellant na die dag niet meer heeft gewerkt. Appellant heeft ter zitting ook toegelicht dat hij direct ontslag heeft genomen, omdat hij van mening was dat uit de houding van werkgeefster bleek dat het niet om een fout ging, maar om fraude waaraan hij niet mee wilde werken. Appellant heeft dus nagelaten werkgeefster schriftelijk te verzoeken het hem verschuldigde loon te voldoen. Pas op 16 maart 2016 heeft appellant werkgeefster aangeschreven met het verzoek het achterstallig loon te voldoen. Na het uitblijven van een reactie van werkgeefster heeft appellant ook geen verdere actie meer ondernomen. Appellant heeft ook geen contact opgenomen met de eigenaar van het bedrijf, met wie appellant de arbeidsovereenkomst is aangegaan. Onder deze omstandigheden kon van appellant redelijkerwijs worden gevergd de dienstbetrekking voort te zetten en werkgeefster eerst schriftelijk te wijzen op haar verplichting het volledige loon te voldoen. Daarbij had appellant ook duidelijk kunnen maken dat hij bijstand in de vorm van een lening ontving, zodat een correcte loondoorbetaling voor hem van groot belang was.
4.5.
Er is geen reden te oordelen dat de werkloosheid appellant niet in overwegende mate kan worden verweten. De omstandigheid dat de gemeente Den Haag in de gang van zaken, te weten dat hij na de ontslagname heeft getracht contact op te nemen met zijn accountmanager bij de gemeente aanleiding heeft gezien een opgelegde maatregel van 100% om te zetten naar een maatregel van 0%, brengt niet met zich dat appellant de gedraging vanuit de WW niet in overwegende mate kan worden aangerekend.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en S. Wijna en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.A.E. Lageweg
md