Op 5 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december 2016, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het procesbelang van de appellant was komen te vervallen.
De zaak begon met een besluit van het Uwv op 5 oktober 2015, waarin werd vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 17 oktober 2015. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 36,35%, en de loongerelateerde periode eindigde op 16 november 2017. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een beslissing op bezwaar van 13 mei 2016.
Tijdens de zitting op 5 december 2018, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd duidelijk dat de periode van de loongerelateerde WGA-uitkering inmiddels was verstreken. De appellant ontving sinds 16 november 2017 een WGA-vervolguitkering, maar had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van het Uwv dat deze vervolguitkering vaststelde. De appellant kon ter zitting niet aangeven waarin nog een belang lag bij de beoordeling van het hoger beroep. Gezien het vervallen van het procesbelang, heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.