ECLI:NL:CRVB:2018:4218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17/1064 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang in WIA-zaak

Op 5 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december 2016, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het procesbelang van de appellant was komen te vervallen.

De zaak begon met een besluit van het Uwv op 5 oktober 2015, waarin werd vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 17 oktober 2015. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 36,35%, en de loongerelateerde periode eindigde op 16 november 2017. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een beslissing op bezwaar van 13 mei 2016.

Tijdens de zitting op 5 december 2018, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd duidelijk dat de periode van de loongerelateerde WGA-uitkering inmiddels was verstreken. De appellant ontving sinds 16 november 2017 een WGA-vervolguitkering, maar had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van het Uwv dat deze vervolguitkering vaststelde. De appellant kon ter zitting niet aangeven waarin nog een belang lag bij de beoordeling van het hoger beroep. Gezien het vervallen van het procesbelang, heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

17.1064 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december 2016, 16/5139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 december 2018
Zitting heeft: mr. A.I. van der Kris
Griffier: R.H. Budde
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Pelle, advocaat. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 17 oktober 2015 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,35% en het einde van de loongerelateerde periode op 16 november 2017.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2015 is bij beslissing op
bezwaar van 13 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
1.5.
Vastgesteld wordt dat hangende de procedure in hoger beroep de periode van de loongerelateerde WGA-uitkering in het besluit van 5 oktober 2015, die liep tot
16 november 2017, is verstreken. Ter zitting is gebleken dat appellant sinds
16 november 2017 een WGA-vervolguitkering ontvangt. Tegen het besluit van het Uwv waarbij is vastgesteld dat voor appellant met ingang van 16 november 2017 recht is ontstaan op een WGA-vervolguitkering heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.6.
Desgevraagd heeft appellant ter zitting verklaard niet te kunnen zeggen waarin nog een belang is gelegen bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
1.7.
Omdat het procesbelang hangende het hoger beroep is komen te vervallen, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.H. Budde (getekend) A.I. van der Kris
SSa