In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep was ingesteld door de Minister van Defensie tegen een uitspraak van de rechtbank van 22 december 2016. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 19 november 2018 volledig tegemoet is gekomen aan het hoger beroep van de minister, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit betekent dat er geen procesbelang meer bestond voor de minister, aangezien het Uwv zijn besluit had herzien.
Daarnaast heeft de Centrale Raad het beroep van de minister tegen een eerder besluit van 8 januari 2016 gegrond verklaard, omdat dit besluit onjuist was en vernietigd moest worden. Het beroep van de betrokkene tegen het besluit van 19 november 2018 werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat het resultaat dat met dit beroep werd nagestreefd geen feitelijke betekenis meer kon hebben. Dit betrof een WW-uitkering die door het Uwv niet zou worden teruggevorderd.
De Centrale Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, die zijn begroot op € 751,50 voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.