In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke procedure. De appellant, werkzaam bij de voormalige politieregio, had een verzoek om bevordering ingediend dat door de korpschef was afgewezen. De rechtbank had eerder het besluit van de korpschef vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De Raad oordeelde dat de korpschef bij de heroverweging van het besluit ook de tweede beoordeling van de appellant, die een hogere score had, had moeten betrekken. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand konden worden gelaten. De Raad droeg de korpschef op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de beoordeling van de appellant in acht genomen moest worden. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de appellant.