ECLI:NL:CRVB:2017:3009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
15/7758 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering binnen het loopbaanbeleid van de politie

In deze zaak heeft appellant, werkzaam bij de politie, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering van generalist GGP naar senior GGP. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van het loopbaanbeleid, dat is vastgesteld voor politieambtenaren die op 1 november 2010 werkzaam waren binnen de Gebiedsgebonden Politie (GGP). Appellant was op die datum werkzaam bij de recherche en voldoet daarmee niet aan de criteria voor bevordering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het loopbaanbeleid niet kennelijk onredelijk is. De Raad wijst ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en artikel 14 van het EVRM af, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/7758 AW
Datum uitspraak: 31 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 oktober 2015, 14/4380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde Hoogendoorn. De korpschef is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend.
Een nader onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 16/2636 AW, plaatsgevonden op 29 juni 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde Hoogendoorn. Namens de korpschef is verschenen mr. I.C. Holtkamp. Na behandeling ter zitting is de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1996 werkzaam bij de politie, van 2003 tot 2008 als [naam functie 1] in de basispolitiezorg en vanaf 2008 als [naam functie 2], salarisschaal 7, bij de Dienst Regionale Recherche van de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland, thans de Eenheid Amsterdam.
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de Gebiedsgebonden Politie (GGP) naar een volgend niveau of volgende functie. Het loopbaanbeleid voor bevordering van generalist GGP naar senior GGP is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
In het loopbaanbeleid is vermeld dat aan de bevordering naar een hogere functie voorwaarden zijn verbonden, waaronder werkervaring en een beoordeling. Het aantal werkervaringsjaren is een landelijke afspraak en is op drie jaar gesteld. Bij excellent presterende medewerkers kan het bevoegd gezag besluiten om het aantal werkervaringsjaren te verkorten. Voor de stap van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) geldt de landelijke afspraak over het aantal werkervaringsjaren niet. In dat geval is in het loopbaanbeleid onder meer opgenomen dat het bevoegd gezag bepaalt aan de hand van onder meer relevante werkervaring en vakmanschap, blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP, of de medewerker geplaatst kan worden als senior GGP. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. Deze uitvoeringafspraken luiden, voor zover hier van belang, als volgt: “8. Het beleid is medio 2010 afgesproken en 1 november 2010 van kracht geworden. De laatste datum is bepalend voor de beslissing. Een beoordeling van dat moment (of niet ouder dan 2 jaar) is hierin leidend. Bevordering leidt tot de verplichting dat betrokkene de functie (alsnog) gaat uitvoeren. (Dus NIET: wel bevorderen, maar niet de functie sr. GGP functie uitoefenen. Voorbeeld: Een medewerker werkt inmiddels bij de recherche als generalist; dan niet bevorderen bij de recherche, maar binnen de GGP. Indien de medewerker bij de recherche wil blijven, gaat de bevordering niet door). Dit betekent ook dat de datum 1 november 2010 bepalend is wie tot de doelgroep doorstroom van generalist naar senior GGP behoort. Hiermee wordt bedoeld dat in het geval dat de medewerker op
1 november 2010 werkzaam was in de GGP, daarna is overgestapt naar de recherche, maar nu een beroep heeft gedaan op doorstroom hij hier alsnog (indien betrokkene voldoet aan de gestelde criteria) voor in aanmerking komt met inachtneming van bovenstaande.”
1.4.
Nadat binnen de Eenheid Amsterdam aanvankelijk verzoeken om bevordering wegens zwaarwegend dienstbelang werden afgewezen, is op 7 februari 2013 in een overleg van het CGOP besloten dat alle voor 1 januari 2013 ingediende aanvragen (opnieuw) in behandeling worden genomen conform de circulaire. Voorts zijn met de ondernemingsraad nadere afspraken vastgesteld ter uitwerking van het vereiste van relevante werkervaring. Deze en andere afspraken zijn vastgelegd in een beleidsdocument van 26 november 2013 (beleidsdocument) dat vervolgens bij brief van dezelfde datum binnen de Eenheid Amsterdam bekend is gemaakt. Het beleidsdocument luidt, voor zover van belang, als volgt: “Generalisten GGP (hoofdagenten) in de Eenheid Amsterdam moeten op 31-12-2012 ten minste drie jaar werkervaring hebben als generalist schaal 7 in de GGP. Met werkervaring GGP wordt bedoeld daadwerkelijk werkzaam te zijn geweest als generalist schaal 7 bij DCIV, DEO en districten, met uitzondering van de districtsrecherche (BDR) en de dienst Regionale Recherche (DRR). Laatstgenoemde 2 recherchefuncties vallen niet binnen de GGP.”
1.5.
Appellant heeft op 30 januari 2014 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid.
1.6.
Bij besluit van 7 april 2014 heeft de korpschef het verzoek van appellant opgevat als een verzoek om bevordering van generalist GGP naar senior GGP en daarop afwijzend beslist. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 8 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan is onder meer ten grondslag gelegd dat appellant op 1 november 2010 niet werkzaam was in de GGP en ook in de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2012 niet. Weliswaar is appellant buiten de looptijd van de regeling om werkzaam geweest als [naam functie 1] in de basispolitiezorg, maar daarmee voldoet hij niet aan de voorwaarden van het loopbaanbeleid.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat het loopbaanbeleid, dat uitsluitend is bestemd voor politieambtenaren die ten tijde van de aanvraag tot bevordering daadwerkelijk werkzaam waren binnen de GGP, niet kennelijk onredelijk is. De functie van appellant valt niet binnen de doelgroep van dit beleid, nu deze duidelijk verschilt van de functie van generalist GGP.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat de bestuursrechter op grond van vaste rechtspraak (uitspraak van 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) niet op alle aangevoerde gronden, hoeft in te gaan, maar zich kan beperken tot de kern van deze gronden zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
4.2.
De omstandigheid dat de rechtbank appellant niet om toestemming heeft gevraagd en dat appellant de rechtbank geen toestemming heeft gegeven om de samenstelling van de kamer te wijzigen nadat de zaak op 4 maart 2015 ter zitting was behandeld en het onderzoek bij beslissing van 24 april 2015 was heropend, geeft geen aanleiding de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank. Voor een wijziging van de kamersamenstelling was immers de toestemming van appellant niet noodzakelijk.
4.3.1.
Anders dan de rechtbank heeft vastgesteld, is in het loopbaanbeleid niet opgenomen dat dit uitsluitend bestemd is voor politieambtenaren die ten tijde van de aanvraag tot bevordering daadwerkelijk werkzaam waren binnen de GGP. Nu de rechtbank in overweging 9 heeft verwezen naar eerder vermelde toepasselijke regelingen, neemt de Raad aan dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving. De rechtbank heeft onmiskenbaar bedoeld dat het loopbaanbeleid bestemd is voor politieambtenaren die op 1 november 2010 daadwerkelijk werkzaam waren binnen de GGP.
4.3.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het loopbaanbeleid uitsluitend bedoeld is voor politieambtenaren die op de peildatum van 1 november 2010 daadwerkelijk werkzaam waren binnen de GGP. De Raad verwijst hiertoe naar zijn uitspraak van
26 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:5000) waarin is overwogen dat met het loopbaanbeleid is beoogd de bevordering van assistent A tot en met senior GGP te harmoniseren, waarbij het gaat om de zogeheten blauwe diensten. Weliswaar is later door de minister te kennen gegeven dat dit ook geldt voor de bereden politie, het verkeershandhavingsteam, de motorbrigade en de hondenbrigade, maar daarbij zijn de recherchediensten niet genoemd.
4.3.3.
Ten aanzien van appellant geldt dat hij op de peildatum van 1 november 2010, maar ook gedurende de gehele looptijd van het loopbaanbeleid, niet werkzaam was binnen de GGP, maar bij de recherche. Daarmee voldoet appellant niet aan de voorwaarden van het loopbaanbeleid. Overigens heeft appellant in eerste instantie laten weten dat hij ook na bevordering bij de recherche werkzaam wilde blijven. De Raad verwijst in dit kader naar zijn uitspraak van 26 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:5000) waarin is overwogen dat van bevordering binnen de recherche geen sprake kan zijn. Dat appellant inmiddels wel een overstap naar de GGP wil overwegen, kan hem niet baten. Dat appellant in het kader van zijn functie bij de recherche in voorkomende gevallen wordt opgeroepen politietaken te vervullen die ook binnen de GGP worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld de ME-werkzaamheden, maakt evenmin dat zijn functie moet worden aangemerkt als behorende tot de doelgroep. Daarbij is van belang dat voor de functies generalist GGP en generalist tactische opsporing verschillende functietyperingen zijn vastgesteld, waarbij de functie van appellant in de kern geen basispolitiezorg, maar opsporing behelst.
4.4.
De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat de rechtbank het oordeel inzake het beroep op artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) onvoldoende en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft terecht verwezen naar de uitspraak van 12 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4180) waarin is overwogen dat volgens constante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM discriminerend is als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderscheid naar doelgroep of functie zoals dat vorm heeft gekregen binnen het loopbaanbeleid niet geldt als een verdacht onderscheid in de zin van die rechtspraak. Voor het gehanteerde onderscheid kan een rechtvaardiging worden gevonden in de verschillende functietyperingen.
4.5.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld zijn, reeds omdat de collega’s naar wie verwezen is niet werkzaam zijn bij de Eenheid Amsterdam.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het beroep van appellant op de vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123), volgens welke in geval van een ongegrond beroep aanleiding bestaat om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen, slaagt niet. Er bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het primaire dan wel van het bestreden besluit te krijgen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en H. Lagas en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A.M. Pasmans

HD