ECLI:NL:CRVB:2018:4174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de WIA
In deze zaak heeft appellante, die zich in september 2008 ziek meldde vanuit haar werk als verkoopster, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid op 23 september 2010 op minder dan 35% had vastgesteld. Het Uwv weigerde haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Na een aantal juridische stappen, waaronder een beroep bij de rechtbank, heeft het Uwv uiteindelijk een WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van de geduide functies.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet op alle aspecten juist was, maar dat de aan appellante geduide functies, zoals textielproductenmaker en productiemedewerker industrie, passend waren. De Raad oordeelde dat er geen medische of arbeidskundige gronden waren om de schatting van de arbeidsongeschiktheid te betwisten. De rechtbank had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd, maar de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies, waarbij de deskundigenrapporten en de FML een cruciale rol spelen. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om de geschiktheid van de functies te weerleggen, en dat de eerder genomen besluiten van het Uwv in stand konden blijven.