ECLI:NL:CRVB:2018:4153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
16/6695 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van WIA-uitkering naar WGA-loonaanvullingsuitkering en beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de omzetting van een WIA-uitkering in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante, die als boekhouder werkzaam was, heeft zich op 16 april 2007 ziek gemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 13 april 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zij 100% arbeidsongeschikt is. Echter, met ingang van 27 mei 2013 is deze uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, omdat er verbetering was in haar functioneren.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en aanspraak maakt op een IVA-uitkering. Het Uwv heeft haar WIA-uitkering op 7 augustus 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv op goede gronden heeft gesteld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam is.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad heeft geoordeeld dat de beoordelingen van Duitse autoriteiten geen doorslaggevende betekenis hebben voor de beoordeling van de duurzame arbeidsongeschiktheid van appellante. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6695 WIA

Datum uitspraak: 19 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2016, 16/2860 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Duitsland (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 oktober 2018 heeft mr. Bakker zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als boekhouder. Op 16 april 2007 heeft appellante zich ziek gemeld. Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 13 april 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij per die datum 100% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Met ingang van 27 mei 2013 is deze uitkering omgezet in een WGA-vervolguitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% als gevolg van een verbetering in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante. In hoger beroep heeft de Raad bij uitspraak van 28 oktober 2015 (zie ECLI:NL:CRVB:2015:3738) dit standpunt van het Uwv bevestigd.
1.3.
Op 10 december 2013 heeft appellante melding gedaan van toegenomen fysieke klachten. Bij besluit van 7 augustus 2015 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante met ingang van 10 december 2013 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij meent dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom aanspraak heeft op een IVA-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
7 augustus 2015 met betrekking tot de datum waarop er sprake is van toename van haar beperkingen gegrond verklaard en de ingangsdatum gewijzigd van 10 december 2013 naar 4 december 2013. Voor het overige is het besluit van 7 augustus 2015 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam moet worden geacht. Hierbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat voor de beoordeling van (duurzame) arbeidsongeschiktheid in Duitsland mogelijk andere criteria gelden in Nederland en de (tijdelijke) volledig duurzame arbeidsongeschiktheid van appellante in Duitsland daarom geen doorslaggevende betekenis heeft. Daarnaast heeft de rechtbank erop gewezen dat in het rapport van orthopedisch chirurg Olivier een zorgvuldige anamnese van de klachten en ervaren beperkingen ontbreekt. Verder is er een discrepantie met het rapport van de zenuwarts dat wel een zorgvuldige anamnese bevat en waarin is beoordeeld dat appellante wel benutbare mogelijkheden heeft.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat. Volgens appellante zou aan de beoordeling van de Duitse autoriteiten wel doorslaggevende betekenis moeten toekomen, nu het Uwv zelf heeft gevraagd om het onderzoek in Duitsland uit te voeren. Daarnaast is appellante van mening dat een orthopedische chirurg wel te kennen kan geven of er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunten medische verslagen van dr. Fritzsche-Glaser van 24 augustus 2016 en van dr. Pietsch van 19 september 2016 overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat er sprake is van forse arbeidsongeschiktheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben niet tot een ander oordeel geleid dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en juist beoordeeld dat zij niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.1.
Dat het Uwv gebruik heeft gemaakt van bevindingen van Duitse artsen maakt niet dat zij gebonden is aan de beoordelingen van de Duitse autoriteiten over de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Duitse sociale zekerheidswetten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een beoordeling in dit kader geen doorslaggevende betekenis heeft voor de beoordeling of appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.2.
Voor wat betreft de door appellante overgelegde rapporten van 24 augustus en 19 september 2016 wordt overwogen dat deze rapporten op de medische situatie ver na de datum in geding zien, en dat deze rapporten ook geen aanleiding geven om aan te nemen dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante per 4 december 2013 geacht moet worden duurzaam te zijn.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Boersma
md