Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
bedrag van € 2.500,-;
van totaal € 166,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het recht op een WIA-uitkering werd betwist. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, was sinds 2008 in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2012 werd haar gezondheidstoestand herbeoordeeld, waarbij beperkingen werden vastgesteld door een verzekeringsarts van het Uwv. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 3 januari 2012 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, vooral met betrekking tot haar longklachten. De Centrale Raad van Beroep benoemde een deskundige om de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de FML zorgvuldig was opgesteld, maar gaf aan dat appellante in bepaalde omstandigheden extra beperkingen had. De Raad oordeelde dat het Uwv de FML had aangepast op basis van het deskundigenrapport en dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden. Appellante kreeg een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen wegens deze overschrijding. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.505,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in aanwezigheid van griffier O.V. Vries, op 19 december 2018.