ECLI:NL:CRVB:2018:4121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- A. Stehouwer
- E.C.R. Schut
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet gemeld onroerend goed in Turkije en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die samen met zijn echtgenote bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had niet gemeld dat hij onroerend goed in Turkije bezat. Naar aanleiding van een tip over mogelijke fraude heeft de gemeente Epe een onderzoek ingesteld, waarbij bleek dat appellant een appartement en een stuk landbouwgrond in Turkije in eigendom had. Het college van burgemeester en wethouders van Epe heeft daarop de bijstand van appellant en zijn echtgenote over de periode van 13 juni 2013 tot en met 30 september 2015 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn onroerend goed. Appellant voerde aan dat de onderzoeksresultaten van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) onrechtmatig waren verkregen, maar de Raad oordeelde dat er geen regels zijn die vereisen dat bewijs, verkregen door Nederlandse bestuursorganen, ook naar Turks recht rechtmatig moet zijn. De Raad concludeerde dat het college terecht had aangenomen dat appellant eigenaar was van de onroerende zaken en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze zaken geen onderdeel uitmaakten van zijn vermogen.
De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de bijstand terecht was, omdat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.