ECLI:NL:CRVB:2018:4022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
17/3288 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van huisbezoek en redelijke grond

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2018, staat de afwijzing van een aanvraag om bijstand centraal. De appellante had op 7 juni 2016 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen op basis van een huisbezoek dat op 15 september 2016 had plaatsgevonden. De Raad moest beoordelen of er een redelijke grond bestond voor het uitvoeren van dit huisbezoek. Tijdens een spreekkamergesprek op 23 augustus 2016 verklaarde appellante dat de heer [X] regelmatig langskwam om haar kinderen te helpen, maar dat hij niet bij haar overnachtte. Dit leidde tot twijfels over haar status als alleenstaande ouder.

De Raad constateerde dat er waarnemingen waren gedaan van een blauwe auto, die aan de heer [X] kon worden toegeschreven, en dat deze auto meerdere keren voor de deur van appellante was gezien. Dit leidde tot de conclusie dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven terecht twijfelde aan de juistheid van appellante's verklaring. De Raad oordeelde dat het college eerst minder ingrijpende onderzoeksmethoden had geprobeerd voordat het overging tot een huisbezoek, en dat het aan appellante was om haar woon- en leefsituatie aannemelijk te maken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het college en wees de aanvraag om bijstand af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3288 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2017, 16/3824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 4 december 2018
Zitting hebben: J.J.A. Kooijman, W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman
Griffier: J. Tuit
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. van de Wege. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het geschil betreft de afwijzing van de aanvraag om bijstand van appellante van 7 juni 2016. De besluitvorming is gebaseerd op een huisbezoek dat heeft plaatsgevonden op het adres van appellante op 15 september 2016.
Het geschil gaat over de vraag of er een redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek.
Appellante heeft tijdens een spreekkamergesprek op 23 augustus 2016 - onder meer - verklaard dat de heer [naam] ( [X] ) nog iedere dag langskomt voor de kinderen, maar dat hij daar niet overnacht. Haar kinderen weten niet dat ze uit elkaar zijn. Soms kan haar kleinste niet goed slapen en dan komt hij om de kleinste in slaap te helpen. Hij blijft nooit tot ’s ochtends in de woning. Soms komt [X] om haar te helpen om de kinderen klaar te maken. Dit is tussen 7.00 uur en 8.00 uur. Hij is in mei uitgeschreven van haar adres. Hij was al eerder weg. Hij heeft later zijn kleding en administratie meegenomen. Zijn schooladministratie ligt nog wel bij haar thuis. Hij heeft nog drie à vier zakken met spullen bij haar op zolder staan. [X] komt met de auto naar haar toe, hij heeft een sleutel van de woning.
Uit de waarnemingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 6 september 2016 tot en met 15 september 2015 komt naar voren dat een blauwe [merk auto] met kenteken
[kenteken] zeven keer voor de deur van appellante wordt gezien en één keer niet. Van die zeven keer is die auto één keer om 6.20 uur, één keer om 6.40 uur en één keer om 6.41 uur gezien, terwijl appellante heeft verklaard dat [X] om 7.00 uur komt om te helpen met de kinderen. Het college achtte aannemelijk dat [X] gebruik maakte van die auto, omdat gebleken was dat [X] betrokken was bij de export van auto’s en deze auto bij de RDW stond geregistreerd als bestemd voor de export.
Op basis van deze gegevens kon het college redelijkerwijs twijfelen aan de juistheid van de opgave van appellante dat zij een alleenstaande ouder was.
De woon- en leefsituatie kon niet op een andere effectieve en voor appellante minder belastende wijze worden geverifieerd dan door middel van een onaangekondigd huisbezoek. Appellante is eerst gehoord en er hebben waarnemingen plaatsgevonden. Het college heeft dus eerst minder belastende onderzoeksmiddelen ingezet alvorens tot een huisbezoek over te gaan. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het hier om een aanvraag van appellante gaat en dat het dus aan appellante is om haar woon- en leefsituatie aannemelijk te maken. Het gaat erom of appellante alleen met haar kinderen woonde. Anders dan appellante heeft aangevoerd, was het daarom niet aangewezen om waarnemingen op het adres van [X] te verrichten.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) J.J.A. Kooijman
sg