ECLI:NL:CRVB:2018:400
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de vaststelling van de maximale periodebijdrage voor zorg en ondersteuning onder de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het CAK over de maximale periodebijdrage voor zorg en ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde bijdrage, omdat zij meende dat zij minder zorg had afgenomen dan geregistreerd door de zorginstelling. Het CAK had de maximale periodebijdrage vastgesteld op € 559,31 per vier weken, later herzien naar € 578,85. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de geregistreerde zorg niet klopt. De Raad bevestigt dat het CAK terecht is uitgegaan van de gegevens van de zorginstelling en dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.