ECLI:NL:CRVB:2018:3991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen van een uitzendbedrijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een uitzendbedrijf tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een loonsanctie. De werkneemster, die als productiemedewerker werkzaam was, viel uit vanwege ernstige buikpijnklachten. De bedrijfsarts stelde meerdere Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML) op, maar het Uwv concludeerde dat de re-integratie-inspanningen van het uitzendbedrijf onvoldoende waren. Het Uwv legde een loonsanctie op, wat door het uitzendbedrijf werd bestreden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van het uitzendbedrijf ongegrond, waarna het uitzendbedrijf in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het uitzendbedrijf zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat er geen bevredigend re-integratieresultaat was behaald en dat het uitzendbedrijf zijn verantwoordelijkheden als werkgever niet had nageleefd. De Raad concludeerde dat de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen niet konden worden hersteld door later ingebrachte rapporten en dat de eerdere conclusies van de arbeidsdeskundigen van het Uwv terecht waren.