ECLI:NL:CRVB:2018:3982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
17/3902 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als bouwkundig tekenaar heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld na een fietsongeval en is van mening dat hij recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 20 mei 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat er een urenbeperking moet worden aangenomen vanwege psychische klachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen aanleiding heeft gezien om een urenbeperking aan te nemen, en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat een psychiatrische expertise had moeten plaatsvinden, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe gegevens zijn die aanleiding geven om de eerdere conclusies te herzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de arbeidsdeskundige de passendheid van de geselecteerde functies toereikend heeft gemotiveerd. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

17.3902 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2017, 13/1835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Namens appellant is verschenen J.R. Beukema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als bouwkundig tekenaar. Op 23 mei 2011 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten na een fietsongeval. Bij besluit van 10 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 20 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 september 2013 (bestreden besluit 1), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. De rechtbank heeft verzekeringsgeneeskundige J.H.L Wijers als deskundige benoemd. Op 21 december 2015 heeft deze deskundige rapport uitgebracht. De deskundige adviseert meer beperkingen aan te nemen als gevolg van een capsulitis aan de linkerschouder. Hij is voorts van oordeel dat er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen in de rubriek persoonlijk functioneren. Appellant kan 40 uur in aangepaste/gangbare arbeid werkzaam zijn. Een psychiatrisch ziektebeeld kan onvoldoende worden geobjectiveerd. Appellant heeft in reactie hierop een rapport van neuroloog J.U.R. Niewold van 16 maart 2016 ingebracht. Daarin staat dat bij appellant sprake is van een depressieve toestand en dat hij al 5 jaar last van stemmingsproblemen heeft. Deze informatie is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding geweest om het bestaan van een stemmingsstoornis te betrekken bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2016 en beperkingen op de punten 1.9.4, 1.9.6 en 1.9.9 te vermelden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 30 september 2016 tot de conclusie gekomen dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen geschikt is voor een aantal geselecteerde voorbeeldfuncties. Het arbeidsongeschiktheidspercentage komt daarmee op 38,52%.
1.3.
Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2016 (bestreden besluit 2) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 20 mei 2013 recht heeft op een WGA‑vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft de door appellant in bezwaar gemaakte kosten vergoed. Appellant heeft hierop te kennen gegeven dat hij het nog steeds niet eens is met de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Hij is van mening dat een urenbeperking dient te worden aangenomen, nu de psychische beperkingen alsnog zijn gehonoreerd, en dat de geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijden.
2. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht tevens bestreden besluit 2 betrokken. Wegens het ontbreken van procesbelang heeft zij vervolgens het beroep tegen bestreden beluit 1 niet‑ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft zij ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht, mede op basis van de medische gegevens vanuit de behandelend sector en het op verzoek van de rechtbank door de deskundige uitgebrachte advies, geen aanleiding heeft gezien om op de datum in geding, te weten 20 mei 2013, een urenbeperking aan te nemen. Op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur is een urenbeperking slechts toepasselijk in strikt omschreven gevallen, te weten: bij een energetische beperking als gevolg van ziekte en gebrek, een beperkte beschikbaarheid in verband met een noodzakelijke medische behandeling of vanuit preventief oogpunt ter voorkoming van een verslechtering van de medische toestand van de betrokkene. Hieraan is niet voldaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de voorbeeldfuncties die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de passendheid van de geselecteerde functies toereikend gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat een psychiatrische expertise had moeten plaatsvinden, omdat de deskundige dat in zijn rapport van 21 december 2015 heeft geadviseerd. Uit een dergelijk onderzoek zou kunnen blijken dat verdergaande beperkingen op het persoonlijk en sociaal functioneren, alsook een urenbeperking hadden moeten worden aangenomen. Hij blijft verder van mening dat bij de vermelde beperkingen de functiebelastingen ontoelaatbaar worden gerelativeerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In verband hiermee stelt appellant dat geen van de voorgehouden functies aan de beoordeling ten grondslag gelegd kan worden en dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover hierbij het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen aanleiding heeft gezien om op de datum in geding een urenbeperking aan te nemen. Immers, de deskundige heeft aangegeven dat op grond van de lichamelijke klachten en stoornissen appellant 40 uur in aangepaste/gangbare arbeid werkzaam kan zijn. Weliswaar heeft hij aangegeven dat een psychisch ziektebeeld aanleiding zou kunnen zijn voor een urenbeperking, maar hij geeft ook aan dat een dergelijke stoornis op de datum in geding niet kan worden geobjectiveerd. De deskundige heeft daarbij gewezen op een onderzoek door het AMC van 23 april 2014 waarin de mogelijkheid van stemmingsstoornissen is vermeld en naar een verwijzing naar de POH‑GGZ in september 2016. Zoals in 1.2 vermeld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bestaan van een stemmingsstoornis bij de beoordeling betrokken. Uit informatie van behandelaars komt ten aanzien van de datum 20 mei 2013 geen ander beeld naar voren. Appellant heeft voorts bij het onderzoek door de verzekeringsarts op 13 maart 2013 niet aangegeven psychische klachten te hebben. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek ook geen psychopathologie kunnen vaststellen, wel heeft hij vastgesteld dat er sprake was van een goed dagritme. Gegevens die aanleiding hadden moeten geven voor een urenbeperking waren er dan ook niet. De rechtbank heeft daarom eveneens terecht geconcludeerd dat er geen aanleiding bestond de door appellant ingebrachte stukken alsnog aan de deskundige voor te leggen.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw een rapport van neuroloog Niewold, nu van 12 april 2018, ingebracht, waarin deze concludeert dat voor de diagnose ernstig depressief toestandsbeeld op de datum in geding voldoende medische correspondentie voorhanden is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op goede gronden geconcludeerd dat deze conclusie niet gevolgd kan worden. Op de datum in geding waren er geen evidente aanwijzingen voor een ernstige depressieve stoornis. Dat er mogelijk wel stemmingsklachten waren, is betrokken in de FML van 19 september 2016 op de punten 1.9.4, 1.9.6 en 1.9.9. De bevindingen van Niewold geven geen aanleiding met terugwerkende kracht meer beperkingen aan te nemen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de voorhanden zijnde medische informatie is voorts niet op te maken dat de (psychische) beperkingen van appellant ten tijde van de datum in geding zijn onderschat. Niewold heeft zijn standpunt evenmin gebaseerd op nieuwe gegevens die zien op de datum in geding.
4.4.
Nu er geen twijfel bestaat aan de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 19 september 2016, is er geen reden om een psychiatrische expertise te laten verrichten.
4.5.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de passendheid van de geselecteerde functies toereikend heeft gemotiveerd. De in hoger beroep aangevoerde gronden zijn in feite een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Verwezen wordt naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2. De uitvoerige betwisting hiervan bevat geen nieuwe argumenten en is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
5. Uit wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

RB