ECLI:NL:CRVB:2018:3976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
17-2964 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding en financiële verstrengeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2017. Het geschil betreft de afwijzing van de aanvraag om bijstand van appellant, die op 22 april 2016 was ingediend. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat appellant samen met zijn broer een gezamenlijke huishouding voert. Het enige geschilpunt in deze procedure was of er voldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van het college dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en zijn broer.

De Raad oordeelde dat wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten. In dit geval bleek uit een e-mail van appellant dat zijn broer alle woonlasten en daarmee samenhangende lasten betaalde, terwijl appellant verantwoordelijk was voor andere kosten zoals boodschappen en reparaties. De Raad concludeerde dat deze financiële verstrengeling aantoont dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat de afwijzing van de bijstandsaanvraag rechtvaardigde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

17.2964 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2017, 16/2973 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 4 december 2018
Zitting hebben: J.J.A. Kooijman, W.F. Claessens, J.T.H. Zimmerman
Griffier: J. Tuit
Namens appellant is verschenen [X.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.M. Vrijsen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het geschil betreft de afwijzing van de aanvraag om bijstand van appellant van 22 april 2016. De besluitvorming berust op de grond dat appellant met zijn broer een gezamenlijke huishouding voert.
Het enige geschilpunt is of er voldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van het college dat tussen appellant en zijn broer sprake was van wederzijdse zorg. Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten.
Uit een e-mailbericht van appellant van 4 mei 2016 blijkt dat de broer van appellant alle woonlasten en daarmee samenhangende lasten betaalt, zoals de hypotheek, de kosten van gas, water, elektriciteit, tv en internet en de aanslag over 2016. Appellant betaalt alle andere kosten zoals boodschappen, reparaties en vervangen van materialen indien dat nodig is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hieruit volgt dat sprake is van een financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand van 22 april 2016 in stand blijft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) J.J.A. Kooijman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.
ij