ECLI:NL:CRVB:2018:397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
16/1275 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 2001 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. Appellant had in 2012 melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid na een bypassoperatie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de WAO-uitkering te herzien, omdat er volgens hen geen sprake was van toegenomen beperkingen. Appellant ging hiertegen in beroep, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Amsterdam die het Uwv opdroeg om een nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek uit te voeren.

Na dit onderzoek concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 6 april 2012 volledig arbeidsongeschikt was en dat hij met ingang van 26 oktober 2012 in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% moest worden ingedeeld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv geen volledig nieuw onderzoek had verricht en dat het E213-formulier, dat door een Duits zusterorgaan was ingevuld, onzorgvuldig was opgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had voldaan aan de opdracht van de rechtbank en dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

16.1275 WAO

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 januari 2016, 15/1229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is per 5 maart 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Op 18 juni 2012 heeft appellant melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 9 maart 2012. Daarbij is vermeld dat appellant op 3 mei 2012 een bypassoperatie heeft ondergaan. Het Uwv heeft aan het Duitse zusterorgaan verzocht appellant te onderzoeken. Vervolgens heeft het Uwv van het Duitse orgaan een door een arts (dr. Nowak) ingevuld E213-formulier ontvangen. Toegevoegd is een bijlage waarin de beperkingen van appellant zijn weergegeven. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft een rapport opgesteld, waarin hij op basis van het E213-formulier heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het Uwv geweigerd de WAO‑uitkering te herzien, omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
1.3.
In bezwaar is door appellant medische informatie van de behandelend sector, onder meer van de cardioloog, internist en psychiater, ingebracht. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich, na telefonisch onderhoud met appellant en bestudering van het dossier en de door appellant ingezonden stukken van de behandelend sector, op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. Bij beslissing op bezwaar van 18 oktober 2013 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2012 ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
In de beroepsfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat appellant aangewezen is op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Om deze reden is er sprake van toegenomen beperkingen en is er op 24 januari 2014 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldend per 4 juli 2012, opgesteld. Vervolgens is een rapport uitgebracht door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze is tot de conclusie gekomen dat appellant met de voor hem geldende FML functies kan vervullen en heeft op grond daarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant vastgesteld op 54,93.
1.5.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 augustus 2014 het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 18 oktober 2013 gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Hiertoe is overwogen dat het Uwv artikel 38, eerste lid, van de WAO en niet artikel 39 van de WAO aan de besluitvorming ten grondslag had moeten leggen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het medisch en arbeidskundig onderzoek betrekking hebben op de datum 4 juli 2014, terwijl appellant zich per 9 maart 2012 of 3 mei 2012 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld. Het Uwv is opgedragen alsnog te onderzoeken of er op deze data sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
1.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van
28 november 2014 gesteld dat er op 9 maart 2012 bij appellant een vernauwing in de hartkransslagader is vastgesteld, waaraan hij op 3 mei 2012 is geopereerd. Omdat er weinig gegevens over de medische toestand van appellant in maart 2012 voorhanden zijn en het onderzoek door het Duitse zusterorgaan in september 2012 heeft plaatsgevonden, gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uit dat vanaf 9 maart 2012 sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Vanaf 26 oktober 2012, de datum van het onderzoek van de primaire verzekeringsarts, is de eerder opgestelde FML van 24 januari 2014 van toepassing.
1.7.
Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 20 januari 2015 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2012 alsnog gegrond verklaard. Appellant wordt met ingang van 6 april 2012 volledig arbeidsongeschikt geacht en met ingang van 26 oktober 2012 wordt appellant ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv in afdoende mate uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 28 augustus 2014, nu er alsnog een medisch en arbeidskundig onderzoek is verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 9 maart 2012. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er in de door appellant ingebrachte medische informatie geen aanknopingspunten zijn gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 november 2014. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat appellant medisch in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv naar aanleiding van de uitspraak van 28 augustus 2014 geen volledig nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verricht, omdat nog steeds wordt verwezen naar het E213-formulier. Dit formulier is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen omdat niet alle medische informatie is betrokken bij het onderzoek door het Duitse orgaan.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het E213-formulier op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Naast dit formulier heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende medische gegevens betrokken bij het onderzoek naar de medische belastbaarheid van appellant. Er is volgens het Uwv geen sprake van een onzorgvuldige oordeelsvorming.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt dat het Uwv ter uitvoering van de uitspraak van 28 augustus 2014 alsnog heeft onderzocht of er bij appellant op 9 maart 2012 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Hiermee is voldaan aan de opdracht van de rechtbank.
4.2.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de daaraan verbonden conclusie voor de medische grondslag van het bestreden besluit worden geheel onderschreven. Uit het E213-formulier blijkt dat appellant is onderzocht door dr. Nowak en dat medische informatie, waaronder een brief van prof. dr. J. Strauch van
14 mei 2012 over de bypassoperatie, bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts is uitgegaan van het E213-formulier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 oktober 2013 gereageerd op de in bezwaar ingebrachte medische informatie van de behandelend sector, waarvan appellant heeft gesteld dat deze ten onrechte niet door dr. Nowak is meegenomen. Mocht al worden aangenomen dat dr. Nowak niet alle medische informatie heeft betrokken bij zijn onderzoek, dan is dit mogelijke gebrek hersteld door het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant heeft onderschat. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2014 en 27 juni 2014 is deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met het E213-formulier bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellant. Verder is in deze rapporten, maar ook in de rapporten van 12 mei 2014 en
13 augustus 2015, gemotiveerd waarom aan de in beroep overgelegde brieven van de behandelend sector niet die betekenis toekomt die appellant daaraan hecht. Nu appellant in hoger beroep zijn stellingen niet met medische verklaringen heeft onderbouwd, is geen twijfel gerezen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 november 2014 bestaat evenmin aanleiding voor een ander oordeel over de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van 2 april 2014 en 1 december 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In deze rapporten is overtuigend beargumenteerd waarom de geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en A.I. van der Kris en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.H. Budde

KS