ECLI:NL:CRVB:2018:3954
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid als receptioniste na ziekte
Op 12 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder als receptioniste werkte. Appellante had zich ziek gemeld na bijwerkingen van medicatie na een behandeling voor mammacarcinoom. De verzekeringsarts oordeelde dat appellante geschikt was voor haar laatst verrichte arbeid, maar appellante betwistte dit en stelde dat haar klachten en beperkingen niet goed waren ingeschat.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten waren onderschat en dat ze niet in staat was om haar werk te verrichten. Ze overhandigde rapporten van een medisch adviseur die haar beperkingen bevestigde. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en verwees naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om haar werk als receptioniste te verrichten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een deskundigenonderzoek en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.