ECLI:NL:CRVB:2018:3949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
16/3486 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag aanvraag en oplegging maatregel bij te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de oplegging van een maatregel aan appellante wegens het te laat indienen van een aanvraag voor toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Appellante had haar aanvraag niet binnen de vereiste termijn van zes weken na het ontstaan van het recht op toeslag ingediend, wat in strijd was met de Controlevoorschriften toeslagenwet. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de aanvraag als te laat beschouwde en een maatregel oplegde. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij niet op de hoogte was van haar recht op toeslag en dat het Uwv niet benadeeld was door de late aanvraag. De Raad oordeelde echter dat de wettelijke verplichting om tijdig een aanvraag in te dienen niet afhankelijk is van de vraag of het Uwv benadeeld is. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen omstandigheden had aangevoerd die konden leiden tot verminderde verwijtbaarheid. De beslissing van het Uwv om een maatregel op te leggen werd daarmee gerechtvaardigd.

Uitspraak

16/3486 TW
Datum uitspraak: 6 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
8 april 2016, 15/3733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.A. Klaver, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door J.A. Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 19 november 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Appellante heeft met een op 10 mei 2015 ondertekend aanvraagformulier toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het Uwv appellante met ingang van 10 mei 2015 een toeslag op grond van de TW toegekend.
1.4.
Bij besluit van 10 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 mei 2015 gegrond verklaard. Het Uwv heeft de beslissing van 19 mei 2015 herroepen met dien verstande dat appellante toeslag wordt toegekend met ingang van 12 mei 2014 met toepassing van een korting van 20% gedurende 3 maanden wegens overschrijding van de aanvraagtermijn. Het Uwv heeft daarbij toegelicht dat appellante de toeslag uiterlijk 23 juni 2014 had moeten aanvragen. Omdat de aanvraag pas op 12 mei 2015 door het Uwv is ontvangen is de aanvraag te laat ingediend. Volgens het Uwv is niet gebleken van omstandigheden waardoor de overtreding appellante in mindere mate valt te verwijten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat van verminderde verwijtbaarheid of het ontbreken van verwijtbaarheid geen sprake is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het aanvragen van een toeslag de eigen verantwoordelijkheid is van een uitkeringsgerechtigde en dat op het Uwv geen rechtsplicht rust om uitkeringsgerechtigden te informeren over een mogelijk recht op toeslag. De rechtbank is van oordeel dat er evenredigheid bestaat tussen de ernst van de overtreding van de controlevoorschriften en de mate waarin deze appellante kan worden verweten en de opgelegde maatregel anderzijds. Het feit dat Uwv niet financieel benadeeld is door de te late aanvraag betekent niet dat Uwv niet een maatregel had kunnen opleggen. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het belang dat het Uwv heeft om bij de vaststelling van het recht op een uitkering op eenvoudige wijze te beschikken over de voor die vaststelling benodigde gegevens en om zijn controlefunctie naar behoren te kunnen vervullen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij er niet van op de hoogte was dat zij in aanmerking kwam voor toeslag op haar WIA-uitkering. Appellante heeft betoogd dat de wet geen verplichting kent om binnen zes weken na ontstaan van het recht toeslag aan te vragen. Doordat het Uwv niet is benadeeld is er ook geen reden om appellante te straffen voor de late aanvraag. Appellante heeft uitsluitend zichzelf benadeeld door de late aanvraag. Voorts heeft appellante betoogd dat het Uwv geen verplichting kent tot het opleggen van een maatregel. Daartoe heeft appellante erop gewezen dat het Uwv eerder in een gelijk geval heeft beslist dat het opleggen van een maatregel een te zware straf was in verhouding tot de overtreding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving en de uitleg daarvan wordt verwezen naar onderdeel 4.1 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Vaststaat dat appellante de aanvraag om toeslag niet binnen zes weken na het ontstaan van het recht op toeslag heeft ingediend. Appellante heeft daardoor in strijd gehandeld met de ter uitvoering van artikel 30 van de TW vastgestelde Controlevoorschriften toeslagenwet (Staatscourant 1998, nr. 87).
4.3.
Dat appellante met een late aanvraag juist zichzelf benadeelt, zoals zij heeft betoogd, doet niet af aan de wettelijke verplichting om, in het geval dat er aanspraak bestaat, deze controlevoorschriften op te volgen. Het Uwv heeft ter zitting voldoende toegelicht een gerechtvaardigd belang te hebben bij een tijdige aanvraag van toeslag. Voor de beoordeling van het recht op toeslag is het namelijk van belang om op eenvoudige wijze te kunnen beschikken over de voor die vaststelling benodigde gegevens en om zijn controlefunctie naar behoren te kunnen vervullen. Naarmate er verder in de tijd moet worden teruggegaan zal het volgens het Uwv veelal minder goed mogelijk zijn de benodigde gegevens met de vereiste zekerheid vast te stellen.
4.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 14 van de TW is het Uwv bij een te late aanvraag van toeslag gehouden een maatregel op te leggen. Dat het Uwv niet is benadeeld door de te late aanvraag van appellante speelt, anders dan appellante heeft gesteld, geen rol bij de beantwoording van de vraag of het Uwv terecht een maatregel heeft opgelegd. De vraag of en in hoeverre sprake is van benadeling van het Uwv maakt immers geen onderdeel uit van de wettelijke regeling van artikel 14 van de TW.
4.5.
Van het opleggen van een maatregel wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot verminderde verwijtbaarheid of het geheel ontbreken daarvan.
4.6.
Dat het Uwv eerder in een, naar appellante onweersproken heeft gesteld, vergelijkbaar geval geen maatregel heeft opgelegd bij een late aanvraag van de toeslag doet aan het voorgaande niet af. Het Uwv hoeft daarin geen aanleiding te zien om, in strijd met de wettelijke bepalingen, geen maatregel op te leggen. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat op grond van vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 11 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1934) een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet de herhaling van een foutief besluit tot resultaat kan hebben.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Y. Azirar
md