ECLI:NL:CRVB:2018:3942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
17/1949 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van aanvullende inkomensvoorziening ouderen na schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2018, gaat het om de intrekking en terugvordering van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen. De te beoordelen periode beslaat van 1 maart 2007 tot en met 19 november 2015. De appellanten hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van drie onroerende zaken in Turkije, waarover zij in de genoemde periode konden beschikken. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) en de rechtbank hebben vastgesteld dat de appellanten deze verplichting niet zijn nagekomen. De appellanten betogen dat, indien zij wel melding hadden gemaakt van de onroerende zaken, zij recht zouden hebben gehad op een aanvulling en dat er dringende redenen zijn om van de intrekking af te zien en de terugvordering te matigen.

De appellanten stellen dat de onroerende zaken niets waard zijn, omdat zij zich nabij de grens met Syrië bevinden en de crisis daar de waarde negatief beïnvloedt. Echter, de Svb en de rechtbank hebben terecht opgemerkt dat de door appellanten overgelegde nieuwsberichten niet voldoende zijn om aan te nemen dat de onroerende zaken in het geheel niets waard zijn. Er zijn geen taxaties overgelegd die de waarde van de onroerende zaken in de te beoordelen periode onderbouwen. Slechts van één van de drie onroerende zaken is de OZB-waarde bekend, maar deze waarde vertegenwoordigt niet noodzakelijk de reële marktwaarde. Hierdoor is het onduidelijk welke waarde de onroerende zaken van appellanten vertegenwoordigen gedurende de gehele te beoordelen periode.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, omdat de gronden van de appellanten niet slagen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

17.1949 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2017, 16/4864 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen (Svb)
Datum uitspraak: 6 november 2018
Zitting hebben: P.W. van Straalen als voorzitter en G.M.G. Hink en P.J. Huisman als leden.
Griffier: S.A. de Graaff
Namens appellanten is verschenen mr. R. Küçükünal, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het gaat in deze zaak om een intrekking en de terugvordering van een aanvullende
inkomensvoorziening ouderen. De te beoordelen periode is 1 maart 2007 tot en met 19 november 2015. Aan de intrekking en terugvordering ligt ten grondslag dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van drie onroerende zaken in Turkije, waarover zij in de te beoordelen periode konden beschikken. Niet is in geschil dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Appellanten stellen dat, als zij van de onroerende zaken wel melding zouden hebben gemaakt, vastgesteld had kunnen worden dat zij recht op een aanvulling zouden hebben gehad, dat sprake is van dringende redenen die maken dat van de intrekking moet worden afgezien en dat de terugvordering zou moeten worden gematigd.
Aan al deze gronden ligt ten grondslag dan de onroerende zaken niks waard zijn, omdat zij dichtbij de grens met Syrië liggen. De crisis daar en het grote aantal mensen dat het land ontvlucht en over de grens hulp zoekt, leidt er volgens appellanten toe dat de onroerende zaken niets waard zijn. De Svb en de rechtbank hebben er echter terecht op gewezen dat de door appellanten in dat kader overgelegde nieuwsberichten onvoldoende zijn om aan te nemen dat de onroerende zaken in het geheel niks waard zijn. Er zijn geen taxaties overgelegd met betrekking tot de waarde in de te beoordelen periode en van slechts één van de drie onroerende zaken is de OZB-waarde bekend, maar daarvan is bekend dat die waarde niet zonder meer de reële marktwaarde vertegenwoordigt. Dit betekent dat over de gehele te beoordelen periode niet duidelijk is welke waarde de onroerende zaken van appellanten vertegenwoordigen. Daarmee valt de grondslag van de door appellanten aangevoerde gronden weg. Omdat die gronden niet slagen, zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.A. de Graaff (getekend) P.W. van Straalen
md