ECLI:NL:CRVB:2018:3940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake bijstandsverlening en verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. De appellanten, die niet verschenen zijn, hadden eerder aan het college laten weten dat zij voor medische doeleinden negen weken naar het buitenland wilden gaan en vroegen toestemming om dit te doen met behoud van bijstand. Het college had hen echter meegedeeld dat zij maximaal 28 dagen per jaar in het buitenland mochten verblijven met behoud van bijstand.
Het bestreden besluit van 11 december 2015 verklaarde de bezwaren tegen de eerdere brieven van het college niet-ontvankelijk, omdat deze brieven geen besluiten waren. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt anders. De Raad stelt vast dat de appellanten wel degelijk belang hebben bij een beoordeling van het hoger beroep, gezien hun medische situatie en de mogelijkheid van een toekomstige aanvraag voor bijstand.
De Raad concludeert dat de brieven van het college geen besluiten bevatten over het recht op bijstand na een verblijf van langer dan 28 dagen in het buitenland. Een besluit over de gevolgen van een langer verblijf kan pas worden genomen als duidelijk is dat de betrokkene is vertrokken en hoelang hij in het buitenland is geweest. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.