ECLI:NL:CRVB:2018:3940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
17/1540 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake bijstandsverlening en verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. De appellanten, die niet verschenen zijn, hadden eerder aan het college laten weten dat zij voor medische doeleinden negen weken naar het buitenland wilden gaan en vroegen toestemming om dit te doen met behoud van bijstand. Het college had hen echter meegedeeld dat zij maximaal 28 dagen per jaar in het buitenland mochten verblijven met behoud van bijstand.

Het bestreden besluit van 11 december 2015 verklaarde de bezwaren tegen de eerdere brieven van het college niet-ontvankelijk, omdat deze brieven geen besluiten waren. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt anders. De Raad stelt vast dat de appellanten wel degelijk belang hebben bij een beoordeling van het hoger beroep, gezien hun medische situatie en de mogelijkheid van een toekomstige aanvraag voor bijstand.

De Raad concludeert dat de brieven van het college geen besluiten bevatten over het recht op bijstand na een verblijf van langer dan 28 dagen in het buitenland. Een besluit over de gevolgen van een langer verblijf kan pas worden genomen als duidelijk is dat de betrokkene is vertrokken en hoelang hij in het buitenland is geweest. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

17.1540 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2017, 16/4918 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 20 november 2018
Zitting heeft: J.L Boxum als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J. Smolders
Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.J.M. Codrington

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Nadat appellanten aan het college hadden laten weten dat zij voor negen weken naar het buitenland wilden gaan in verband met medische doeleinden en om toestemming hadden gevraagd dit te doen met behoud van bijstand, heeft het college bij brieven van 1 juli 2014 en 14 juli 2014 (brieven) meegedeeld dat zij maximaal 28 dagen per jaar in het buitenland mogen verblijven met behoud van bijstand.
2. Bij besluit van 11 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de brieven niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat tegen de brieven geen bezwaar openstaat, omdat deze geen besluiten zijn.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Anders dan het college heeft aangevoerd, hebben appellanten wel belang bij een beoordeling van het hoger beroep, nu zij, gelet op de medische gegevens, aannemelijk hebben gemaakt dat het resultaat in deze procedure van belang kan zijn bij een eventuele volgende aanvraag.
5. In de brieven heeft het college geen besluiten genomen over het recht op bijstand van appellanten na een langer verblijf dan 28 dagen in het buitenland. Een besluit over de gevolgen van een langer verblijf in het buitenland voor het recht op bijstand kan volgens vaste rechtspraak pas worden genomen indien duidelijk is dat de betrokkene is vertrokken, hoelang hij feitelijk in het buitenland heeft verbleven en of daarbij de maximaal geldende vakantieduur is overschreden. Die situatie was ten tijde van de brieven niet aan de orde. Vergelijk de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2087.
6. Met de brieven heeft het college ook niet, zoals appellanten hebben aangevoerd, besluiten genomen om geen toepassing te willen geven aan artikel 16 van de Participatiewet (PW). De vraag of een betrokkene op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW bijstand moet worden verleend, is pas aan de orde als vaststaat dat betrokkene geen recht heeft op bijstand. Ten tijde van de brieven hadden appellanten wel recht op bijstand. Nu de brieven geen besluiten zijn over het recht op bijstand zijn de brieven ook geen besluiten over de vraag of wegens dringende redenen toch bijstand wordt verleend. Een besluit over de verlening van bijstand wegens zeer dringende redenen kan pas aan de orde zijn nadat een besluit is genomen over het recht op bijstand.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Smolders (getekend) J.L. Boxum

LO