In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) door het Uwv. Het Uwv had in een nieuw besluit van 6 juni 2018 het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard, waardoor appellant in aanmerking kwam voor een uitkering. Hierdoor had appellant geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Daarnaast heeft de Raad overwogen dat appellant recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien de totale procedure meer dan vijf jaar heeft geduurd. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan appellant. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.774,53 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van rechtszaken en de gevolgen van vertraging voor betrokkenen.