ECLI:NL:CRVB:2018:3926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
14/4841 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk; schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) door het Uwv. Het Uwv had in een nieuw besluit van 6 juni 2018 het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard, waardoor appellant in aanmerking kwam voor een uitkering. Hierdoor had appellant geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Daarnaast heeft de Raad overwogen dat appellant recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien de totale procedure meer dan vijf jaar heeft geduurd. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan appellant. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.774,53 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van rechtszaken en de gevolgen van vertraging voor betrokkenen.

Uitspraak

14.4841 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
31 juli 2014, 14/472 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 5 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.S. Lassche, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een expertiserapport van 11 april 2016, opgesteld door de psychiater
J.L.M. Schoutrop, ingediend.
Partijen hebben over en weer reacties ingediend.
De Raad heeft dr. P. Naarding, psychiater, als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. De deskundige heeft op 18 april 2018 een rapport uitgebracht.
Bij besluit van 6 juni 2018 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft zich met het besluit van 6 juni 2018 kunnen verenigen, maar heeft wel verzocht om een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten en een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.
Naar aanleiding van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is de Staat als partij aangemerkt.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 5 juli 2013 heeft het Uwv de door appellant ingediende aanvraag ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) afgewezen. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 20 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
3.1.
Bij het onder het procesverloop vermelde besluit van 6 juni 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2013 alsnog gegrond verklaard en appellant met ingang van 26 april 2013 alsnog in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wajong 2010 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast heeft het Uwv appellant een vergoeding in de kosten van bezwaar ter hoogte van een bedrag van
€ 974,- toegekend.
3.2.
Met het besluit van 6 juni 2018 is het Uwv volledig aan de bezwaren van appellant tegen het bestreden besluit tegemoet gekomen, zodat appellant geen belang meer heeft bij een oordeel in hoger beroep in deze zaak.
3.3.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten wordt het volgende overwogen.
3.4.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
3.5.
Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de gehele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant.
3.6.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
3.7.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het Uwv op
6 augustus 2013 van het bezwaarschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak zijn vijf jaar en ruim vier maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv vijf maanden geduurd. Vanaf de ontvangst door de rechtbank op
25 februari 2014 van het beroepschrift van appellant heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank ruim vijf maanden geduurd. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst door de Raad op 29 augustus 2014 van het hoger beroepschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak vier jaar en ruim drie maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn is geschonden door de Raad.
3.8.
In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is geschonden (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). Er is geen aanleiding hiervan af te wijken. De Staat zal, gelet op de overschrijding van een jaar en ruim drie maanden, worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant ten bedrage van € 1.500,-.
4. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.002,- in beroep en op € 501,- in hoger beroep, in totaal € 1.503,-. Tevens heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten van partijdeskundige J.L.M. Schoutrop, psychiater, van, inclusief secretariële werkzaamheden, in totaal € 3.569,-. Deze kosten zijn gebaseerd op een tweetal rapporten, waarvoor twintig uren zijn gedeclareerd. De Raad stelt vast, met inachtneming van wat is overwogen in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en artikel 2, eerste lid, en onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, dat bij het verrichten van een psychiatrisch onderzoek het uurtarief van de geneeskundige maximaal € 121,95 bedraagt. In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat ten hoogste 14 uur voor vergoeding in aanmerking komt. Dit betekent dat van het voormelde bedrag van € 3.569,- een bedrag van 14 x € 121,95 plus btw voor vergoeding in aanmerking komt, zijnde een bedrag van € 2.065,83. Tevens komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van de door appellant geraadpleegde deskundige W. Elsman, arbeidsdeskundige/juridisch adviseur bij Elsman Support, zijnde een bedrag van € 205,70 inclusief btw. De totale vergoeding voor de deskundigen bedraagt
€ 2.271,53. De totale door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen € 3.774,53.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag € 3.774,53;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger betaalde griffierecht van in
totaal € 167,- vergoedt;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan appellant van een vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L. Boersma
IvR