Uitspraak
16.1985 ZW
16 februari 2016, 15/2661 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een Ziektewetuitkering. De zaak betreft een werkneemster die sinds 1 januari 2007 in dienst is van appellante als secretaresse/boekhoudster. Na een ziekmelding op 5 februari 2015 heeft het Uwv in een eerder besluit vastgesteld dat de werkneemster geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat haar ongeschiktheid voor arbeid niet het gevolg was van haar zwangerschap of bevalling. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
Op 27 februari 2018 heeft het Uwv echter een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin werd erkend dat de ongeschiktheid van de werkneemster wel degelijk een gevolg was van haar zwangerschap. Hierdoor werd de werkneemster alsnog met terugwerkende kracht een ZW-uitkering toegekend. Aangezien het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat appellante geen belang meer heeft bij een oordeel in hoger beroep. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 503,- aan appellante vergoedt.