ECLI:NL:CRVB:2018:3909
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een uitkering op basis van de Wet WIA. Appellante ontvangt sinds 1 augustus 2011 een loongerelateerde uitkering op basis van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 30 januari 2014 besloten om de uitkering van appellante over de periode van 1 september 2011 tot en met 30 november 2013 te herzien en een bedrag van € 13.613,36 bruto terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij tijdig aan het Uwv heeft doorgegeven dat zij inkomsten had en dat het Uwv via haar werkgever op de hoogte had kunnen zijn van deze inkomsten. Het Uwv heeft echter gesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij de inkomsten heeft gemeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat zij aan het Uwv heeft gemeld dat zij inkomsten uit arbeid had, en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.