ECLI:NL:CRVB:2018:3905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om hernieuwde toekenning van een WAZ-uitkering met betrekking tot maatmaninkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1997 een onderneming heeft, had een aanvraag ingediend voor hernieuwde toekenning van een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Het Uwv had de aanvraag afgewezen en het maatmaninkomen vastgesteld op het minimumloon. De appellant was van mening dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat hij zijn hoge investeringen in één keer ten laste van het bedrijfsresultaat had gebracht, waardoor 1997 geen reëel beeld van zijn verdiensten zou geven.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het maatmaninkomen correct was vastgesteld op basis van de door de Belastingdienst geaccepteerde winst. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de AAW-criteria van toepassing zijn. De Raad benadrukte dat voor zelfstandigen het uitgangspunt bij het vaststellen van het maatmaninkomen de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren is. In dit geval was er geen winst in 1997, en het Uwv had het maatmaninkomen terecht op het minimumloon vastgesteld. De Raad verwierp de stelling van de appellant dat de omzet van 1997 geëxtrapoleerd zou moeten worden naar een jaaromzet, omdat dit niet in overeenstemming was met de geldende rechtspraak.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter, en de leden I.M.J. Hilhorst-Hagen en R.B. Kleiss, in aanwezigheid van griffier B. Dogan.