ECLI:NL:CRVB:2018:3889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en terugvordering onverschuldigde betaling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering door het Uwv. Appellant, woonachtig in Duitsland, had in 2002 ernstig letsel opgelopen en had in 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na een herbeoordeling in 2013 concludeerde het Uwv dat appellant weer duurzaam benutbare mogelijkheden had, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 24 mei 2014. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard.
In 2015 ontving het Uwv nieuwe medische informatie van de Duitse verzekeringsinstantie, maar concludeerde dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien. Het Uwv vorderde vervolgens een bedrag van € 12.914,79 terug van appellant wegens onverschuldigde betaling van de WIA-uitkering. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen reden zag om terug te komen op het eerdere besluit en dat de terugvordering van de onverschuldigde betaling gerechtvaardigd was. De Raad wees erop dat de verschillen tussen de Nederlandse en Duitse wetgeving niet leiden tot een andere conclusie en dat appellant niet had aangetoond dat hij in onaanvaardbare financiële omstandigheden verkeerde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.