ECLI:NL:CRVB:2018:3887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
16/6732 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en afwijzing Wajong-uitkering na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant, die na een verkeersongeval in oktober 2014 een aanvraag indiende. Het Uwv had de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellant beschikte over arbeidsvermogen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant stelde dat er te weinig beperkingen waren vastgesteld en dat zijn pijnklachten zijn functioneren beïnvloedden. De Centrale Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig waren en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellant te geringe beperkingen hadden aangenomen. De Raad bevestigde dat appellant, rekening houdend met zijn medische situatie, in staat was om een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

16.6732 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2016, 16/1003 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Namens appellant is
mr. Van der Meulen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1993, is in oktober 2014 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Op dat moment volgde hij een MBO-opleiding. Met een door het Uwv op
2 juni 2015 ontvangen formulier heeft hij een aanvraag ingediend om uitkering op grond van hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
(Wajong 2015). Daarbij is melding gemaakt van sedert het ongeval bestaande lage rugklachten en sedertdien ontwikkelde posttraumatische klachten. Bij besluit van
8 september 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aan de voorwaarden voldoet. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De conclusie uit deze onderzoeken luidt dat appellant over arbeidsvermogen beschikt.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 8 september 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het besluit gehandhaafd dat appellant met ingang van 2 juni 2015 niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij arbeidsvermogen heeft. Daaraan liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv. In deze rapporten is geconcludeerd dat er geen reden is af te wijken van de conclusie van de beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de beperkingen die de verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Er zijn voldoende argumenten om te oordelen dat appellant gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten kan werken en dat hij vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op een afdoende wijze hebben onderbouwd dat appellant in staat is een taak te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de geselecteerde taken aan de beoordeling ten grondslag worden gelegd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Er zijn ten onrechte geen, althans te weinig beperkingen aangenomen. De pijnklachten zijn van invloed op zijn (dagelijks) functioneren. Zijn psychische klachten, zoals deze naar voren zijn gebracht, zijn onderbelicht gebleven. Appellant heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente over de niet uitbetaalde Wajong-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft, onder overlegging van een rapport van 24 november 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant op de datum in geding 2 juni 2015, de dag waarop het Uwv het aanvraagformulier heeft ontvangen, arbeidsvermogen had. Meer in het bijzonder verschillen partijen over de omvang van de medische beperkingen van appellant.
4.1.1.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en uit één of meerdere handelingen bestaat.
4.1.4.
Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359 p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak. Iemand heeft arbeidsvermogen als hij:
1. Een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
2. Basale werknemersvaardigheden heeft;
3. Ten minste een uur aaneengesloten kan werken; en
4. Ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Iemand heeft alleen arbeidsvermogen als hij aan alle vier de vereisten voldoet.
4.1.5.
In de onder 4.1.4 genoemde nota van toelichting worden de in 4.1.4 genoemde vier vereisten toegelicht.
Ad 1: Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.
Ad 2: Basale werknemersvaardigheden zijn vaardigheden waarover iemand altijd moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat daarbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen uit het takenbestand te kunnen voldoen. Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en de werkgever.
Ad 3: Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
Ad 4: Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij minder dan vier uur per dag is iemand in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.2.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en dat de rapporten deugdelijk en inzichtelijk zijn gemotiveerd. De daartoe door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden onderschreven.
4.2.2.
Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat bij appellant sprake is van vanaf het verkeersongeval bestaande persisterende lage rugklachten, waarbij er na aanvullend onderzoek geen orthopedische afwijkingen konden worden vastgesteld. Om die reden zijn er slechts lichte beperkingen op fysiek gebied weergegeven. Volgens de verzekeringsartsen is er een discrepantie tussen de beleving van de klachten door appellant en objectieve bevindingen. Verder zijn er geen psychische beperkingen bij de uitvoering van arbeid vastgesteld. De angst van appellant betreft situaties waarin hij zich in een verkeerssituatie moet begeven. Beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied zijn er daarom niet. Gelet op de vastgestelde medische beperkingen hebben de verzekeringsartsen geconcludeerd dat appellant ten minste gedurende een periode van een uur aaneengesloten kan werken en dat hij voor ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.2.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat in de beschikbare medische stukken geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellant zijn uitgegaan van te geringe beperkingen. Met de vastgestelde beperkingen wordt recht gedaan aan de te objectiveren klachten. De in beroep overgelegde informatie geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Veeleer bevestigt deze informatie het standpunt van de verzekeringsartsen dat er een discrepantie bestaat tussen de objectieve bevindingen en de subjectieve beleving van appellant. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie ingebracht, maar volstaan met een herhaling van wat hij in de eerdere fasen van de procedure naar voren heeft gebracht. Gegeven de juistheid van de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen is er geen grond voor het oordeel dat appellant niet in staat is om ten minste gedurende een periode van een uur aaneengesloten te werken en niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.1.
In de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is geconcludeerd dat appellant in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Genoemd zijn twee voorbeelden van taken: ‘invoeren van gegevens’ en ‘handmatig bestukken’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de taakspecifieke eisen getoetst aan de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen en geconcludeerd dat de genoemde taken voor appellant geschikt zijn. Ook is vastgesteld dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Daarbij hebben de arbeidsdeskundigen gewezen op de door appellant gevolgde opleidingen en andere door hem verrichte activiteiten. Verder zijn door de verzekeringsartsen geen beperkende voorwaarden gesteld op grond waarvan het appellant aan basale werknemersvaardigheden zou ontbreken.
4.3.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat appellant, rekening houdend met de beschreven beperkingen, in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. (Ook in hoger beroep heeft appellant buiten de gronden die zien op het vaststellen van beperkingen, geen andere gronden aangevoerd tegen het verrichten van een taak of het beschikken over basale werknemersvaardigheden). Appellant moet dan ook in staat worden geacht de genoemde taken te kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie en te beschikken over basale werknemersvaardigheden.
4.4.
Uit 4.1.1 tot en met 4.3.2 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 2 juni 2015 beschikte over arbeidsvermogen en de aanvraag om een
Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd
4.5.
Met deze uitkomst is er geen grond voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en R.E. Bakker en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.P.W. Jongbloed
GdJ