ECLI:NL:CRVB:2018:3875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
16/1688 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant, die doofstom is geboren. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die op 25 maart 2015 door het Uwv werd afgewezen. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2018 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen. De Raad heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en concludeert dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. De Raad bevestigt dat appellant, ondanks zijn beperkingen op het gebied van communicatie en psychosociale functies, in staat is om een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en beschikt over basale werknemersvaardigheden. De Raad oordeelt dat het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.1688 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016, 15/6226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 december 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, is doofstom. Hij heeft praktijkonderwijs gevolgd met behulp van een doventolk. Met een door het Uwv op 11 november 2014 ontvangen formulier heeft hij een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Daarbij is melding gemaakt van zijn handicap en van depressiviteit. Bij besluit van 25 maart 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aan de voorwaarden voldoet voor uitkering op grond van hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De conclusie uit deze onderzoeken luidt dat appellant over arbeidsvermogen beschikt.
1.2.
Bij besluit van 28 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 25 maart 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv. In deze rapporten is geconcludeerd dat er geen reden is af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten dat het Uwv terecht geweigerd heeft aan appellant een Wajong‑uitkering te verlenen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij in verband met zijn handicap en depressieve klachten geen werkzaamheden kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen had op [geboortedatum] 2015, de dag dat hij achttien jaar is geworden.
4.1.1.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en uit één of meerdere handelingen bestaat.
4.1.4.
Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359 p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak. Iemand heeft arbeidsvermogen als hij:
1. Een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
2. Basale werknemersvaardigheden heeft;
3. Ten minste een uur aaneengesloten kan werken; en
4. Ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Iemand heeft alleen arbeidsvermogen als hij aan alle vier de vereisten voldoet.
4.1.5.
In de onder 4.1.4 genoemde nota van toelichting worden de in 4.1.4 genoemde vier vereisten toegelicht.
Ad 1: Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.
Ad 2: Basale werknemersvaardigheden zijn vaardigheden waarover iemand altijd moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat daarbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen uit het takenbestand te kunnen voldoen. Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en de werkgever.
Ad 3: Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
Ad 4: Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij minder dan vier uur per dag is iemand in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek. Niet is gebleken dat deze rapporten tegenstrijdigheden bevatten of onvoldoende begrijpelijk zijn. De verzekeringsarts heeft de in dit dossier beschikbare medische informatie bestudeerd en kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De arbeidsdeskundige heeft de informatie ingewonnen over de gevolgde opleidingen en stages en deze informatie in zijn rapport beschreven.
4.3.1.
Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat appellant doofstom is geboren. Wegens doofheid is hij onvoldoende in de gelegenheid geweest om globale psychosociale functies te ontwikkelen, waardoor deze zijn gestoord. Dit geeft met name beperkingen op het gebied van communicatie. Hij kan zich via gebarentaal uiten en hij kan boodschappen schrijven. Appellant kan ADL‑taken zelfstandig uitvoeren. Wat betreft eigen gevoelens uiten heeft appellant de neiging om met boosheid te reageren. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat er sprake is van ernstige psychische problematiek. Wat betreft zijn cognitieve capaciteiten zijn er aanwijzingen dat hij op moeilijk lerend niveau functioneert. Het is hem gelukt (met de nodige begeleiding) om MBO-niveau 1 te halen. Dat het leren moeizaam gaat, is voor een belangrijk deel te verklaren vanuit zijn handicap. Na een stageperiode van drie maanden heeft hij in hetzelfde bedrijf loonvormende arbeid verricht. Mede gezien zijn activiteitenpatroon bestaande uit school en stage kan van appellant worden verwacht dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. Tevens is hij in staat om aaneengesloten te werken gedurende ten minste een uur, aldus de verzekeringsarts van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien deze beoordeling voor onjuist te houden
4.3.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In de beschikbare medische informatie zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat appellant meer of zwaarder beperkt is dan door de verzekeringsartsen is beschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen (nieuwe) medische informatie ingebracht die zijn standpunt ondersteunt, maar volstaan met een herhaling van zijn mening. Gegeven de juistheid van de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen is er geen grond voor het oordeel dat appellant niet in staat is om ten minste gedurende een periode van een uur aangesloten te werken en niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.1.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport onder Analyse Arbeidsvermogen allereerst de voorwaarden voor appellant voor het functioneren in werk en in een werkomgeving beschreven aan de hand van de door de verzekeringsarts beschreven beperkingen. Als aan deze voorwaarden is voldaan is appellant in staat werkzaamheden te verrichten, bijvoorbeeld als medewerker orderpicker in een magazijn. Verder heeft de arbeidsdeskundige inpakken genoemd als voorbeeld van een taak die appellant kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Deze taak is geschikt omdat het een eenvoudige handeling betreft waarbij geen beroep wordt gedaan op communicatievaardigheden. De arbeidsdeskundige heeft daarbij de aspecten van de taak vergeleken met de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen. Ook is geconcludeerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Daarbij is er op gewezen dat bij appellant geen sprake is van beperkte mentale functies. Ook zijn de door appellant gevolgde opleidingen genoemd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de conclusies van de arbeidsdeskundige onderschreven.
4.4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat appellant, rekening houdend met de beschreven beperkingen, in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat hij beschikt over basale werknemersvaardigheden.
4.5.
Uit 4.1.1 tot en met 4.4.2 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op [geboortedatum] 2015 beschikte over arbeidsvermogen. Het Uwv heeft de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht afgewezen. De rechtbank heeft het bestreden besluit op goede gronden in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en R.E. Bakker en D. Hardonk‑Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.P.W. Jongbloed

NW