In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de herziening en intrekking van de WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de beoordeling van zijn recht op een Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant was op 17 september 2014 verplicht verzekerd voor de ZW en was op dat moment in staat om zijn maatgevende arbeid als accountmanager te verrichten. De Raad heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de WW-uitkering van appellant terecht is herzien en ingetrokken, en dat het Uwv een bedrag van € 7.040,77 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering mag terugvorderen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant op de datum van ziekmelding niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten vanwege ziekte of gebrek. De Raad heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen en het expertiserapport van psychiater Kazemier en psycholoog in opleiding Van Rhede beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant op 17 september 2014 arbeidsgeschikt was voor zijn maatgevende arbeid. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, maar verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 22 januari 2018 ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.650,30 bedragen.