ECLI:NL:CRVB:2018:3866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
17/8296 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering bijstandsverlening zelfstandigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, waarbij een eerder besluit tot terugvordering van bijstandsverlening is gehandhaafd. Appellant had op 22 december 2016 een renteloze lening van € 15.111,62 ontvangen op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Het college heeft deze lening teruggevorderd, omdat appellant het bezwaar tegen dit besluit te laat had ingediend. Appellant stelde dat hij het besluit niet tijdig had ontvangen, maar het college kon niet aantonen dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar pas begon te lopen op het moment dat appellant een aangetekende kopie van het besluit ontving op 22 februari 2017. Hierdoor was het bezwaar tijdig ingediend. De Raad vernietigde het eerdere besluit van het college en droeg het college op om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

17.8296 BBZ

Datum uitspraak: 27 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2017, 17/3673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. J. Ansems hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door drs. Ansems. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 22 december 2016 heeft het college de aan appellant op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 in de vorm van een renteloze lening verleende bijstand tot een bedrag van € 15.111,62 van appellant teruggevorderd.
1.2.
Op verzoek van appellant heeft het college op 22 februari 2017 per aangetekende post een kopie van het besluit van 22 december 2016 gezonden naar appellant. Op 22 februari 2017 heeft appellant deze kopie ontvangen.
1.3.
Op 7 maart 2017 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 december 2016. Bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift van appellant na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend en dat daarvoor geen verschoonbare reden is gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen:
“Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij het primaire besluit al eerder, dus vóór de ontvangst van de aangetekend verstuurde kopie, had ontvangen. Hij weet alleen niet exact wanneer dit is geweest. Ook liet hij weten dat hij naar aanleiding daarvan contact heeft opgenomen met de gemeente en verzocht heeft om een kopie van eerder verstuurde brieven. Uit het voorgaande volgt dat voldoende is komen vast te staan, althans aannemelijk is dat het primaire besluit op 22 december 2016 op juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de bezwaartermijn eindigt op 2 februari 2017. Door op 7 maart 2017 bezwaar te maken, is de bezwaartermijn dus overschreden.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft als enige grond aangevoerd dat hij ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat hij een brief van de gemeente heeft ontvangen, waarin stond dat hij een bedrag moest terugbetalen, en dat hij daarop de gemeente heeft gebeld, waarna hij per aangetekende post een kopie van het besluit van 22 december 2016 heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij - zoals in dit geval - een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verder dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Contra-indicaties kunnen meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee, zonder nader bewijs, ook de verzending aannemelijk is (uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1501).
4.3.
Voor het oordeel dat sprake is van contra-indicaties die meebrengen dat appellant het besluit van 22 december 2016 wel al moet hebben ontvangen voordat hij de aangetekend verzonden kopie van dit besluit ontving, bestaat geen grond. Ter zitting bij de Raad heeft appellant een brief van 13 februari 2017 van het college (team terugvordering uitkeringen en BBZ) overgelegd met de mededeling dat appellant vóór de eerste van de komende maand een bedrag van € 15.111,62 moet overmaken. De vertegenwoordiger van het college heeft
- daarnaar gevraagd - verklaard niet bekend te zijn met deze brief. Appellant heeft ter zitting gesteld dat hij naar aanleiding van deze brief heeft gebeld met het college en dat hij daarop een kopie van het besluit van 22 december 2016 heeft ontvangen. De Raad acht dit niet onaannemelijk. Daarbij is nog van belang dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat appellant - daarnaar gevraagd - heeft verklaard dat het juist is dat hij op zijn verzoek op 22 februari 2017 een aangetekend besluit heeft ontvangen (lees: het besluit van 22 december 2016) en dat hij een brief van de gemeente heeft ontvangen waarin is aangegeven dat hij zijn uitkering dient terug te betalen. Tevens is in dat proces-verbaal vermeld dat appellant, voor zover van belang, heeft verklaard dat de eerste post die hij heeft ontvangen een besluit was dat hij moest terugbetalen en dat hij heeft gebeld naar aanleiding van de brief.
4.4.
Vaststaat dat het college het besluit van 22 december 2016 per gewone post aan appellant heeft verzonden. Het college heeft niet met een deugdelijke verzendadministratie aannemelijk gemaakt dat het besluit van 22 december 2016 daadwerkelijk op diezelfde datum is verzonden.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de termijn voor het instellen van bezwaar niet is aangevangen op 23 december 2016. Deze termijn is pas aangevangen op 22 februari 2017, te weten de dag na die waarop het college het besluit van 22 december 2016 per aangetekende post aan appellant heeft toegezonden. Het bezwaarschrift van 6 maart 2017 van appellant, ontvangen door het college op 7 maart 2017, is daarmee tijdig ingediend. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep slaagt. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
4.6.
De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien, omdat het college bij het bestreden besluit niet inhoudelijk heeft beslist op het bezwaar. Nu het college nog geen inhoudelijk standpunt heeft ingenomen over de bezwaren van appellant, zal de Raad het college opdracht geven om opnieuw op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 december 2016 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
4.7.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 april 2017;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) Y. Itkal

JL